Arbeidsrecht

7:670b BW: Beëindigingsovereenkomst

Artikel 7:670b BW

1. Een overeenkomst waarmee een arbeidsovereenkomst wordt beëindigd, is slechts geldig indien deze schriftelijk is aangegaan.
2. Indien de arbeidsovereenkomst door middel van een schriftelijke overeenkomst wordt beëindigd, heeft de werknemer het recht om deze overeenkomst zonder opgaaf van redenen, binnen veertien dagen na de datum waarop de overeenkomst tot stand is gekomen, door een schriftelijke, aan de werkgever gerichte, verklaring te ontbinden.
3. De werkgever vermeldt in de overeenkomst, bedoeld in lid 1, het recht, bedoeld in lid 2, bij gebreke waarvan de termijn, bedoeld in lid 2, drie weken bedraagt.
4. De leden 2 en 3 zijn niet van toepassing, indien partijen binnen zes maanden na een ontbinding als bedoeld in lid 2 of een herroeping als bedoeld in artikel 671, lid 2, opnieuw een overeenkomst als bedoeld in lid 1 aangaan.
5. De leden 2 tot en met 4 zijn niet van toepassing op de bestuurder van een rechtspersoon, indien herstel van de arbeidsovereenkomst op grond van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek niet mogelijk is, noch op een bestuurder van een vergelijkbare buitenlandse rechtspersoon.
6. Elk beding waarbij het recht, bedoeld in lid 2, wordt uitgesloten of beperkt, is nietig.

Ruim 200 banen verdwijnen bij Friesland Campina in beilen

Ontslagen bij Friesland Campina in Beilen

BEILEN – Bij de Drentse vestiging van FrieslandCampina verdwijnen de komende drie jaar minstens 210 banen. “Als we concurrerend willen blijven op de zuivelmarkt moeten we efficiënter werken en de kosten beperken. En we kunnen ook efficiënter, dus met minder mensen”, zei Ter Avest van FrieslandCampina vandaag tegen RTV Drenthe.

Volgens Jan Willem ter Avest van het zuivelbedrijf is er de afgelopen jaren in Beilen veel geïnvesteerd. “Het bedrijf is uitgebreid en er zijn veel mensen bijgekomen. Van een deel van hen moeten we nu afscheid nemen.”

Van de ruim tweehonderd ontslagen, gaat het bij tachtig tot negentig gevallen om vaste werknemers. De andere werknemers zijn in tijdelijke dienst.

Ontslagen het gevolg van concurrentie

Volgens FrieslandCampina heeft te maken met grote concurrentie in het buitenland. “En die concurrentie gaat toenemen, we moeten ons daarvoor klaar maken. We moeten reorganiseren om de strijd aan te kunnen gaan”, reageert de woordvoerder van het bedrijf.

Volgens Jan Willem ter Avest vallen de klappen door het hele bedrijf. “Dit gebeurt niet op één afdeling, maar bedrijfsbreed, ook door alle lagen. Het schrappen van banen gebeurt gefaseerd over de komende drie jaar. Maar de eerste ontslagen vallen nog dit jaar.” De directie werkt aan een nieuw sociaal plan voor de vaste werknemers die op straat komen te staan. In het huidige sociaal plan wordt ingezet op interne herplaatsing van personeel, dat wordt volgens het bedrijf nu lastig.

Harry Vellinga van vakbond FNV is niet verrast. “Als vakbond waren we er op voorbereid, maar dat maakt de impact er niet minder op. Wel gaan we kritisch kijken naar het aantal ontslagen en naar het nieuwe sociaal plan.”

Ook bij FrieslandCampina in Leeuwarden vallen ontslagen. Daar verdwijnen minstens 125 banen.

Meer hierover:

Keuzevrijheid rechtshulpverlener

Keuzevrijheid rechtshulpverlener

Europees Hof van Justitie | Op 7 november 2013 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie geoordeeld dat iedereen met een rechtsbijstandverzekering recht heeft op een door hem- of haarzelf vrij gekozen advocaat of gekwalificeerd rechtshulpverlener.

In veel voorwaarden van rechtsbijstandverzekeraars is opgenomen, dat de rechtshulp wordt verleend door (een werknemer van) de rechtsbijstandverzekeraar. Kosten voor rechtshulp door een door de verzekeringnemer zelf te kiezen rechtshulpverlener komen alleen voor vergoeding in aanmerking na voorafgaande toestemming door de verzekeraar. Zo bepalen althans de voorwaarden.

In het arrest, beantwoorde het Hof de vraag of deze gang van zaken in strijd was met het Europees recht.
In het arrest geeft het Hof aan, dat een beding dat rechtsbijstand in beginsel wordt verleend door zijn werknemers, tevens bedingt dat de kosten van rechtsbijstand van een door de verzekerde vrij gekozen advocaat of rechtsbijstandverlener slechts vergoed kunnen worden indien de verzekeraar van mening is dat de behandeling van de zaak aan een externe rechtshulpverlener moet worden uitbesteed, in strijd is met Europees recht.

Advocaat of andere persoon met kwalificaties door het nationale recht erkent

De vergoeding voor kosten voor rechtsbijstand is door het Hof niet voorbehouden aan rechtsbijstand verleent door advocaten. Bij het maken van een keuze kan de verzekerde ook kiezen voor een andere gekwalificeerde persoon in procedures waarin vertegenwoordiging door een advocaat niet verplicht is.

Wel kostenbeperking

De mogelijkheid om te vergoeden kosten te beperken door de verzekeraar wordt door het Hof open gelaten, zolang een beperking in maar niet maakt, dat het recht op vrije rechtshulpkeuze in gevaar komt.


ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer)

7 november 2013 (*)

„Rechtsbijstandverzekering – Richtlijn 87/344/EEG – Artikel 4, lid 1 – Vrije advocaatkeuze door verzekeringnemer – Beding in algemene voorwaarden van toepassing op overeenkomst op grond waarvan rechtsbijstand in gerechtelijke en administratieve procedures door werknemer van verzekeraar gedekt is – Kosten voor rechtsbijstand door externe rechtsbijstandverlener enkel vergoed in geval verzekeraar besluit dat uitbesteding aan externe rechtshulpverlener noodzakelijk is”

In zaak C‑442/12,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 28 september 2012, ingekomen bij het Hof op 3 oktober 2012, in de procedure

Jan Sneller

tegen

DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij NV,

wijst

HET HOF (Achtste kamer),

samengesteld als volgt: C. G. Fernlund, president van de Achtste kamer, waarnemend voor de kamerpresident, C. Toader (rapporteur) en E. Jarašiūnas, rechters,

advocaat-generaal: P. Mengozzi,

griffier: M. Ferreira, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 19 september 2013,

gelet op de opmerkingen van:

– DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij NV, vertegenwoordigd door J. W. H. van Wijk en B. J. Drijber, advocaten,

– de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door W. Ferrante, avvocato dello Stato,

– de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door A. Posch als gemachtigde,

– de Europese Commissie, vertegenwoordigd door F. Wilman en K.‑P. Wojcik als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 4, lid 1, van richtlijn 87/344/EEG van de Raad van 22 juni 1987 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de rechtsbijstandverzekering (PB L 185, blz. 77), die ratione temporis op het hoofdgeding van toepassing is.

2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen J. Sneller en DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij NV (hierna: „DAS”) over de dekking van de kosten van rechtsbijstand van een door de verzekeringnemer gekozen advocaat.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3 De elfde overweging van de considerans van richtlijn 87/344 luidt:

„Overwegende dat het belang van de voor rechtsbijstand verzekerde inhoudt dat deze zelf zijn advocaat moet kunnen kiezen of elke andere persoon met de kwalificaties die door het nationale recht worden toegestaan in het kader van gerechtelijke of administratieve procedures en telkens wanneer er zich een belangenconflict voordoet”.

4 Artikel 1 van deze richtlijn bepaalt:

„Deze richtlijn strekt tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de rechtsbijstandverzekering […], teneinde de daadwerkelijke uitoefening van de vrijheid van vestiging te vergemakkelijken en elk belangenconflict met name als gevolg van het feit dat de verzekeraar een derde persoon heeft verzekerd of dat hij de verzekerde zowel voor rechtsbijstand als voor een andere […] branche heeft verzekerd, zo veel mogelijk te voorkomen en, als een dergelijk conflict zich voordoet, de oplossing ervan mogelijk te maken.”

5 Artikel 2, lid 1, van deze richtlijn luidt als volgt:

„Deze richtlijn is van toepassing op de verzekering voor rechtsbijstand. Deze verzekering bestaat erin dat tegen betaling van een premie de verbintenis wordt aangegaan om de kosten van gerechtelijke procedures te dragen en andere diensten te verlenen die voortvloeien uit de door de verzekering geboden dekking, met name met het oog op:

– het verhaal van door de verzekerde geleden schade, door middel van een minnelijke schikking of van een civielrechtelijke of strafrechtelijke procedure;

– de verdediging of vertegenwoordiging van de verzekerde in een civielrechtelijke, strafrechtelijke, administratieve of andere procedure of in geval van een tegen hem gerichte vordering.”

6 Artikel 4, lid 1, van deze richtlijn bepaalt:

„In elke overeenkomst inzake rechtsbijstandverzekering moet uitdrukkelijk worden bepaald dat

a) indien een advocaat of andere persoon die volgens het nationaal recht gekwalificeerd is, wordt gevraagd de belangen van de verzekerde in een gerechtelijke of administratieve procedure te verdedigen, te vertegenwoordigen of te behartigen, de verzekerde vrij is om deze advocaat of andere persoon te kiezen;

b) de verzekerde vrij is om een advocaat of, indien hij daar de voorkeur aan geeft en voor zover het nationale recht zulks toestaat, een andere gekwalificeerde persoon te kiezen om zijn belangen te behartigen wanneer zich een belangenconflict voordoet.”

7 Artikel 5 van richtlijn 87/344 bepaalt:

„1. Elke lidstaat kan de rechtsbijstandverzekering van de toepassing van artikel 4, lid 1, vrijstellen indien aan elk van onderstaande voorwaarden wordt voldaan:

a) de verzekering is beperkt tot zaken die voortvloeien uit het gebruik van wegvoertuigen op het grondgebied van de betrokken lidstaat;

b) de verzekering is verbonden met een overeenkomst voor hulpverlening in geval van een ongeval of pech waarbij een wegvoertuig betrokken is;

c) noch de rechtsbijstandverzekeraar noch de verzekeraar van hulpverlening verzekeren een aansprakelijkheidsbranche;

d) er worden maatregelen genomen om te verzekeren dat de rechtsbijstand en de vertegenwoordiging van elk van de partijen bij een geschil door volkomen onafhankelijke advocaten geschiedt indien deze partijen door dezelfde verzekeraar voor rechtsbijstand zijn verzekerd.

2. De door een lidstaat krachtens lid 1 aan een onderneming verleende vrijstelling laat de toepassing van artikel 3, lid 2, onverlet.”

Nederlands recht

8 Artikel 4:67, lid 1, van de Wet op het financieel toezicht (hierna: „Wft”) luidt als volgt:

„Een rechtsbijstandverzekeraar draagt er zorg voor dat in de overeenkomst inzake de rechtsbijstanddekking uitdrukkelijk wordt bepaald dat het de verzekerde vrij staat een advocaat of een andere rechtens bevoegde deskundige te kiezen indien:

a. een advocaat of andere rechtens bevoegde deskundige wordt verzocht de belangen van de verzekerde in een gerechtelijke of administratieve procedure te verdedigen, te vertegenwoordigen of te behartigen; of

b. zich een belangenconflict voordoet.”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

9 Uit het verwijzingsarrest volgt dat Sneller een rechtsbijstandverzekering heeft gesloten bij Reaal Schadeverzekeringen NV. De verzekeringsovereenkomst bepaalt dat DAS is aangewezen als de vennootschap die de dekking van de rechtsbijstand uitvoert.

10 In deze overeenkomst is tevens bedongen dat zaken worden behandeld door de eigen medewerkers van DAS. Indien een zaak echter krachtens de overeenkomst of naar de mening van DAS aan een externe rechtshulpverlener uitbesteed moet worden, heeft de verzekerde het recht een advocaat of deskundige naar eigen keuze aan te wijzen.

11 In het hoofdgeding wil Sneller tegen zijn voormalige werkgever een gerechtelijke procedure om schadevergoeding voeren omdat die hem kennelijk onredelijk heeft ontslagen. Daartoe wil hij zich laten bijstaan door een door hemzelf gekozen advocaat, waarbij zijn rechtsbijstandverzekeraar de kosten van die rechtsbijstand zou moeten dragen. DAS heeft ermee ingestemd dat Sneller een gerechtelijke procedure voert, maar heeft gesteld dat de door Sneller gesloten overeenkomst in een dergelijk geval geen dekking biedt voor de kosten van rechtsbijstand door een advocaat naar keuze van de verzekerde. DAS is daarom slechts bereid om zelf rechtsbijstand aan Sneller te verlenen door middel van een eigen werknemer, die geen advocaat is.

12 In dat verband geeft de verwijzende rechter aan dat rechtsbijstand in de procedure die Sneller tegen zijn voormalige werkgever wil voeren, naar Nederlands recht niet verplicht is.

13 Na de weigering van DAS om de kosten van rechtsbijstand van een door Sneller gekozen advocaat te vergoeden, heeft deze bij de voorzieningenrechter te Amsterdam gevorderd dat DAS wordt veroordeeld deze kosten voor haar rekening te nemen. Bij vonnis van 8 maart 2011 heeft de voorzieningenrechter die vordering afgewezen.

14 Bij arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 juli 2011 is dat vonnis bekrachtigd. Het Gerechtshof heeft daartoe overwogen dat artikel 4:67, lid 1, sub a, Wft aldus moet worden uitgelegd dat in omstandigheden als in het hoofdgeding, waarin een verzekering tot rechtsbijstand in natura is overeengekomen, het recht op vrije advocaatkeuze niet reeds ontstaat door het besluit om ten behoeve van de verzekerde een procedure te voeren, maar dat daarvoor ook nodig is dat de rechtsbijstandverzekeraar besluit dat rechtsbijstand moet worden verleend door een externe rechtshulpverlener en niet door een van zijn medewerkers. Enkel in een dergelijk geval doet zich een belangenconflict voor zoals artikel 4, lid 1, sub a, van richtlijn 87/344 heeft willen voorkomen.

15 Sneller is bij de verwijzende rechter tegen dit arrest opgekomen. Volgens deze rechter kunnen zowel aan de analyse van de verschillende taalversies van artikel 4, lid 1, van richtlijn 87/344 als aan de arresten van 10 september 2009, Eschig (C‑199/08, Jurispr. blz. I‑8295), en 26 mei 2011, Stark (C‑293/10, Jurispr. blz. I‑4711), zwaarwegende argumenten worden ontleend ten gunste van de opvatting dat, indien een gerechtelijke of administratieve procedure wordt gevoerd, aan de verzekerde in de polisvoorwaarden steeds het recht op vrije keuze van zijn rechtshulpverlener moet worden geboden.

16 Hij overweegt dat de wijze waarop het hoofdgeding wordt beslecht gewisse maatschappelijke gevolgen kan hebben omdat een stijging van de verzekeringspremies, wellicht zelfs van forse omvang, voor de hand ligt als een dergelijke uitlegging van artikel 4, lid 1, van richtlijn 87/344 werd aanvaard.

17 Daarop heeft de Hoge Raad der Nederlanden de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1) Laat artikel 4, lid 1, van richtlijn 87/344/EEG toe dat een rechtsbijstandverzekeraar die in zijn polissen regelt dat rechtsbijstand in gerechtelijke of administratieve procedures in beginsel zal worden verleend door werknemers van de verzekeraar, tevens nog bedingt dat de kosten van rechtsbijstand van een door de verzekerde vrij gekozen advocaat of rechtsbijstandverlener slechts onder de dekking vallen indien de verzekeraar van mening is dat de behandeling van de zaak aan een externe rechtshulpverlener moet worden uitbesteed?

2) Maakt het voor de beantwoording van de eerste vraag verschil of voor de desbetreffende gerechtelijke of administratieve procedure rechtsbijstand wel of niet verplicht is?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Eerste vraag

18 Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 4, lid 1, sub a, van richtlijn 87/344/EEG aldus moet worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een rechtsbijstandverzekeraar die in zijn verzekeringsovereenkomsten regelt dat rechtsbijstand in beginsel wordt verleend door zijn werknemers, tevens bedingt dat de kosten van rechtsbijstand van een door de verzekerde vrij gekozen advocaat of rechtsbijstandverlener slechts vergoed kunnen worden indien de verzekeraar van mening is dat de behandeling van de zaak aan een externe rechtshulpverlener moet worden uitbesteed.

19 In dat verband blijkt volgens DAS uit de passieve vorm in de uitdrukking „indien een advocaat […] wordt gevraagd” in artikel 4, lid 1, sub a, van richtlijn 87/344, die ook in de Duitse, de Engelse en de Franse taalversie van deze bepaling voorkomt, dat hierin niet is vastgesteld of het in een procedure aan de verzekeraar of de verzekeringnemer is om te beoordelen of het noodzakelijk is een beroep te doen op een externe rechtsbijstandverlener. Daaruit volgt dat het DAS vrijstaat deze kwestie in haar verzekeringsovereenkomsten te regelen, nu deze bepaling kan worden opgevat als „indien [de verzekeraar besluit dat] een advocaat [moet worden] gevraagd […], [is] de verzekerde vrij […] om deze advocaat […] te kiezen”.

20 Een dergelijke restrictieve uitlegging van artikel 4, lid 1, sub a, van richtlijn 87/344 kan niet worden aanvaard.

21 In de eerste plaats kan de reikwijdte van de zinsnede „indien een advocaat […] wordt gevraagd […], [is] de verzekerde vrij […] om deze advocaat […] te kiezen” niet bij enkele lezing van artikel 4, lid 1, sub a, van richtlijn 87/344 worden bepaald. Voor de uitlegging van een bepaling van Unierecht moet echter niet enkel rekening worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context en de doelstellingen die de regeling waarvan zij deel uitmaakt, nastreeft (arrest Eschig, reeds aangehaald, punt 38).

22 In dat verband zij opgemerkt dat blijkens zowel de elfde overweging van de considerans van richtlijn 87/344 als artikel 4, lid 1, ervan het belang van de voor rechtsbijstand verzekerde inhoudt dat deze in het kader van gerechtelijke of administratieve procedures zelf zijn advocaat moet kunnen kiezen of elke andere persoon met kwalificaties die door het nationale recht worden erkend (arrest Stark, reeds aangehaald, punt 28).

23 Aldus vloeit uit artikel 4, lid 1, sub a, van richtlijn 87/344 in samenhang met de elfde overweging van de considerans ervan voort dat de vrije advocaatkeuze van de verzekeringnemer niet kan worden beperkt tot de situaties waarin de verzekeraar besluit dat een externe rechtsbijstandverlener in de arm moet worden genomen.

24 In de tweede plaats moet worden vastgesteld, zoals de Europese Commissie aanvoert, dat de doelstelling die door richtlijn 87/344 en inzonderheid artikel 4 ervan wordt nagestreefd, namelijk de belangen van de verzekerden ruim te beschermen (zie in die zin arrest Eschig, reeds aangehaald, punt 45), niet verenigbaar is met een restrictieve uitlegging van artikel 4, lid 1, sub a, van deze richtlijn, zoals door DAS bepleit.

25 In dat verband moet eraan worden herinnerd dat artikel 4, lid 1, van richtlijn 87/344 met betrekking tot de vrije keuze van de rechtshulpverlener een algemene strekking en een bindend karakter heeft (zie arresten Eschig, punt 47, en Stark, punt 29).

26 In de derde plaats moet met betrekking tot de kwestie van de hoogte van de verzekeringspremies worden gepreciseerd dat de verschillende manieren waarop de verzekerde zijn recht op vrije keuze van rechtshulpverlener kan uitoefenen, niet uitsluiten dat in bepaalde gevallen beperkingen kunnen worden gesteld aan de kosten die door de verzekeraars worden vergoed.

27 Overeenkomstig de rechtspraak van het Hof betekent de keuzevrijheid in de zin van artikel 4, lid 1, van richtlijn 87/344 niet dat de lidstaten in elk geval aan de verzekeraars de volledige dekking van de kosten van de verdediging van een verzekerde moeten opleggen, voor zover deze vrijheid niet van haar inhoud wordt beroofd. Dat zou het geval zijn indien het door de beperking van de vergoeding van deze kosten voor de verzekerde in de praktijk onmogelijk werd, een redelijke keuze te maken wat zijn vertegenwoordiger betreft. In ieder geval staat het aan de dienaangaande eventueel aangezochte nationale rechterlijke instanties om na te gaan of sprake is van zodanige beperking (zie in die zin arrest Stark, punt 33).

28 Bovendien blijven de overeenkomstsluitende partijen vrij om een hoger niveau van vergoeding van de kosten van rechtsbijstand overeen te komen, eventueel tegen betaling van een hogere premie door de verzekerde (zie in die zin arrest Stark, punt 34).

29 Gelet op de voorgaande overwegingen moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 4, lid 1, sub a, van richtlijn 87/344 aldus moet worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een rechtsbijstandverzekeraar die in zijn verzekeringsovereenkomsten regelt dat rechtsbijstand in beginsel wordt verleend door zijn werknemers, tevens bedingt dat de kosten van rechtsbijstand van een door de verzekerde vrij gekozen advocaat of rechtsbijstandverlener slechts vergoed kunnen worden indien de verzekeraar van mening is dat de behandeling van de zaak aan een externe rechtshulpverlener moet worden uitbesteed.

Tweede vraag

30 Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het voor het antwoord op de eerste vraag verschil maakt of rechtsbijstand voor de desbetreffende gerechtelijke of administratieve procedure naar nationaal recht verplicht is.

31 Aangezien, enerzijds, het recht van de verzekerde om zijn rechtshulpverlener vrij te kiezen, een algemene strekking en een bindend karakter heeft, zoals in punt 25 van dit arrest in herinnering is geroepen, en anderzijds, richtlijn 87/344 het bestaan en de reikwijdte van dat recht niet afhankelijk stelt van nationale regels voor de vertegenwoordiging in rechte, zoals blijkt uit onder meer de elfde overweging van de considerans en artikel 4, lid 1, sub a, van de richtlijn, kunnen deze nationale regels niet van invloed zijn op het antwoord op de eerste vraag.

32 Gelet op deze overwegingen moet op de tweede vraag worden geantwoord dat het voor de beantwoording van de eerste vraag geen verschil maakt of rechtsbijstand voor de desbetreffende gerechtelijke of administratieve procedure naar nationaal recht verplicht is.

Kosten

33 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Achtste kamer) verklaart voor recht:

1) Artikel 4, lid 1, sub a, van richtlijn 87/344/EEG van de Raad van 22 juni 1987 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de rechtsbijstandverzekering, moet aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een rechtsbijstandverzekeraar die in zijn verzekeringsovereenkomsten regelt dat rechtsbijstand in beginsel wordt verleend door zijn werknemers, tevens bedingt dat de kosten van rechtsbijstand van een door de verzekerde vrij gekozen advocaat of rechtsbijstandverlener slechts vergoed kunnen worden indien de verzekeraar van mening is dat de behandeling van de zaak aan een externe rechtshulpverlener moet worden uitbesteed.

2) Voor de beantwoording van de eerste vraag maakt het geen verschil of rechtsbijstand voor de desbetreffende gerechtelijke of administratieve procedure naar nationaal recht verplicht is.

ondertekeningen

* Procestaal: Nederlands.

Verstoorde arbeidsrelatie

Verstoorde arbeidsrelatie

Verstoorde arbeidsrelatie met een werknemer die zich beroepen heeft op een opzegverbod (ziekte).


De uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht

Zittingsplaats Roermond

Zaaknummer: 3647838 AZ VERZ 14-361

Beschikking van de kantonrechter van 11 februari 2015

in de zaak van:

[verzoeker] , wonende te [woonplaats] aan de [adres],

verzoeker,

gemachtigde: mr. M.E. van Schaick,

tegen:

de vennootschap naar buitenlands recht GF Machining Solutions International SA , gevestigd te 6616 Losone, Zwitserland aan het adres Via dei Pioppi 2,

verweerster,

gemachtigde: mr. M.W.F.M. de Leeuw.

Partijen zullen hierna [verzoeker] en GF genoemd worden.

1De procedure

1.1.Op 3 december 2014 is ter griffie ingekomen een verzoekschrift van [verzoeker], waarbij hij verzoekt de tussen hem als werknemer en GF als werkgeefster bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens de in het verzoekschrift vermelde gewichtige redenen.
1.2.Op 23 januari 2015 is door GF een verweerschrift ingediend, waarbij GF zich gemotiveerd heeft verzet tegen de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Tevens heeft GF bij tegenverzoek voorwaardelijk, onder de voorwaarde dat de arbeidsovereenkomst niet reeds zal eindigen door middel van opzegging na verkregen toestemming van het UWV, verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens gewichtige redenen.
1.3.Op 28 januari 2015 is een mondelinge behandeling van de zaak gehouden.
1.4.Partijen hebben daarna verzocht een beschikking te geven, waarvan de uitspraak is bepaald op heden.

2De beoordeling

2.1.Gelet op de stukken en de ter mondelinge behandeling door partijen afgelegde verklaringen, alsmede gelet op hetgeen partijen op vragen van de kantonrechter over en weer nog hebben aangevoerd, stelt de kantonrechter het navolgende vast.- [verzoeker] is op 18 maart 1996 bij (de rechtsvoorganger van) GF in dienst getreden en vervult thans de functie van Director Branch Office Benelux tegen een salaris van € 8.593,75 bruto per maand. [verzoeker] is 51 jaar oud.

– Op 3 september 2014 is [verzoeker] door zijn leidinggevenden geïnformeerd dat de productieafdeling van de Branch Office Benelux zal worden gesloten en dat de werknemers die voor dit onderdeel werkzaam zijn – inclusief [verzoeker] – worden voorgedragen voor ontslag. [verzoeker] heeft daarbij tot eind september 2014 de gelegenheid gekregen om na te denken over het eventueel overnemen van productieactiviteiten door middel van een ‘management buyout’. Op 4 september 2014 heeft [verzoeker] zich ziek gemeld en tot op heden niet hersteld.

– Op 26 september heeft [verzoeker] van GF een brief ontvangen waarin de arbeidsovereenkomst werd opgezegd tegen 31 maart 2015. [verzoeker] heeft de opzegging schriftelijk vernietigd en aangegeven dat hij bereid is te spreken over een minnelijke regeling ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden.

– Op 10 november 2014 heeft GF bij UWV Werkbedrijf een ontslagvergunning aangevraagd. Ten tijde van de mondelinge behandeling van de onderhavige verzoekschriften was nog geen beslissing op de aanvraag gegeven.

– Op 26 november 2014 heeft GF aan [verzoeker] een voorstel gedaan voor een minnelijke regeling ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst, welk voorstel door [verzoeker] niet is geaccepteerd.

2.2.[verzoeker] verzoekt thans ontbinding van de arbeidsovereenkomst omdat hij de ontslagprocedure bij UWV Werkbedrijf niet wenst af te wachten. Niet alleen omdat [verzoeker] een lange opzegtermijn heeft, maar ook omdat niet zeker is of UWV wel toestemming zal verlenen en er sprake is van een opzegverbod vanwege arbeidsongeschiktheid. [verzoeker] stelt dat de organisatiewijzigingen van de laatste 10 jaar een zware wissel hebben getrokken op de verhouding met zijn leidinggevenden en zijn gezondheid en hebben geleid tot zijn huidige arbeidsongeschiktheid. De ontslagaanzegging en het eenzijdig handelen van GF zijn daarbij de spreekwoordelijke druppel geweest. Na de ziekmelding heeft GF geen contact met [verzoeker] opgenomen en hem feitelijk al uit zijn functie ontheven door hem niet meer op de hoogte te houden van de ontwikkelingen binnen het bedrijf, geen notulen meer te verstrekken en zijn autorisatie voor het computerprogramma Board in te trekken. GF heeft ook geen opvolging gegeven aan het advies van de bedrijfsarts om mediation aan te gaan. Uiteindelijk heeft pas op 21 januari 2015 (een week voor de mondelinge behandeling) een mediationgesprek plaatsgevonden maar dat heeft geen resultaat opgeleverd. Er is sprake van een verstoordearbeidsrelatie en voortzetting van de arbeidsrelatie is ziekmakend zodat van [verzoeker] niet kan worden gevergd dat hij het einde van zijn dienstverband afwacht, aldus [verzoeker].

2.3.

GF voert verweer tegen de door [verzoeker] verzochte ontbinding en stelt – kort gezegd – dat het enkele feit dat GF heeft medegedeeld dat de productieafdeling van de Branch Office Benelux zal worden gesloten niet maakt dat zij verwijtbaar heeft gehandeld en dat er daardoor sprake zou zijn van een verstoorde arbeidsverhouding. Sinds die mededeling tracht [verzoeker] evenwel een breuk te forceren door GF allerlei verwijten te maken. Voor zover er al redenen zijn om de arbeidsovereenkomst te ontbinden zijn deze aan [verzoeker] zelf te wijten, aldus GF. GF heeft [verzoeker] op 26 november 2014 nog een schriftelijk beëindigingsvoorstel gedaan, maar nog voordat de termijn om op het voorstel te reageren was verstreken heeft [verzoeker] het ontbindingsverzoek ingediend.

Voor zover het dienstverband niet op andere wijze zal eindigen, bijvoorbeeld middels opzegging na verkregen toestemming van UWV, verzoekt GF de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk te ontbinden wegens wijzigingen in de omstandigheden die aan [verzoeker] te wijten zijn.

2.4.De kantonrechter stelt bij de beoordeling voorop dat de door partijen aangehaalde Van Hooff Elektra-doctrine in de onderhavige situatie strikt genomen niet van toepassing is. Er is immers (nog) geen sprake van een door UWV Werkbedrijf verleende toestemming om de arbeidsovereenkomst op te mogen zeggen, zodat van een opzegging en een ontbindings-verzoek tijdens de opzegtermijn eveneens geen sprake is. Het einde van het dienstverband staat derhalve nog niet vast. Het verzoek van [verzoeker] dient dan ook niet getoetst te worden aan de stringentere norm van Van Hooff Elektra, maar moet worden beoordeeld als een ‘normaal’ verzoekschrift. Daarbij staat wel voorop dat het indienen van een ontbindings-verzoek met als reden een (hogere) beëindigingsvergoeding te verkrijgen, op zichzelf geen gegronde reden voor een ontbinding van de arbeidsovereenkomst kan opleveren, zodat dient te worden getoetst of de grond voor het ontbindingsverzoek niet enkel is gelegen in de wens van [verzoeker] om een vergoeding te verkrijgen.
2.5.[verzoeker] heeft aan zijn verzoekschrift ten grondslag gelegd dat er sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie die ziekmakend zou zijn. De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] niet aannemelijk heeft gemaakt dat voorafgaand aan het gesprek van 3 september 2014 reeds sprake was van een moeizame of verstoorde relatie tussen hem en de heer [X] (Head of Region voor Europa) en/of de heer [Y] (Managing Director) als gevolg van de organisatiewijzigingen in 2007 en later. Iedere aanwijzing daarvoor ontbreekt in het dossier. Wel acht de kantonrechter aannemelijk dat [verzoeker] het niet eens was met de wijze waarop de verschillende reorganisaties bij GF werden doorgevoerd en dat [verzoeker] die reorganisaties als directeur moest begeleiden en dat dit bij hem tot onvrede heeft geleid. Dat maakt echter nog niet dat daarmee een verstoorde arbeidsrelatie voorafgaande aan 3 september 2014 kan worden vastgesteld.
2.6.Het voorgaande brengt met zich mee dat de verstoorde arbeidsrelatie, voor zover daarvan thans sprake is, naar het oordeel van de kantonrechter eerst is ontstaan (of geconstrueerd) nadat GF aan [verzoeker] heeft kenbaar gemaakt dat de productieafdeling van de Branch Office Benelux zal worden gesloten en dus in het zicht van een voorgenomen beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Uit het feit dat [verzoeker] vervolgens een ontbindingsverzoek bij de kantonrechter heeft ingediend nadat door GF een – in de visie van [verzoeker] te mager – beëindigingsvoorstel is gedaan, kan de kantonrechter niet anders concluderen dan dat het [verzoeker] enkel te doen is om een hogere beëindigingsvergoeding te verkrijgen. Het verzoek zal dus moeten worden afgewezen vanwege het ontbreken van een gegronde reden daartoe.
2.7.Het tegenverzoek van GF is gedaan onder de voorwaarde dat de arbeidsovereenkomst niet reeds zal eindigen door middel van opzegging na verkregen toestemming van het UWV Werkbedrijf. De kantonrechter is van oordeel dat het uitspreken van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst onder deze voorwaarde niet mogelijk is, omdat een dergelijke voorwaarde in strijd komt met het stelsel van het ontslagrecht en van de ontbindingsprocedure in het bijzonder. De ontbindingsprocedure is gericht op het verkrijgen van een spoedige beslissing omtrent het al dan niet eindigen van de arbeidsovereenkomst op grond van veranderingen in de omstandigheden die van dien aard zijn dat de overeenkomst dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. Daarmee geeft artikel 7:685 BW slechts ruimte voor ontbinding op korte termijn. Nu GF in feite de UWV-procedure wil afwachten en slechts ontbinding vraagt voor het geval dat UWV afwijzend beslist, is van een onmiddellijke noodzaak tot ontbinding kennelijk geen sprake. Het verzoek van GF zal dus eveneens moeten worden afgewezen.
2.8.Tot slot merkt de kantonrechter nog op dat [verzoeker] door aldus te beslissen feitelijk in ieder geval niet wordt benadeeld. In geval van opzegging ligt immers de route van een kennelijk onredelijk ontslag open. In geval van afwijzing van het verzoek tot toestemming door UWV of het niet kunnen opzeggen vanwege het ontslagverbod bij ziekte, kan een hernieuwd verzoek tot ontbinding worden ingediend.
2.9.In de aard en uitkomst van deze procedure ziet de kantonrechter aanleiding de kosten van het geding te compenseren.

3De beslissing

De kantonrechter

3.1.wijst het over en weer verzochte af,

3.2.compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Aldus gegeven door mr. J. Schreurs-van de Langemheen, en in het openbaar uitgesproken.

Kabinet wil meer aandacht voor rechtspositie melder van misstand

Adviespunt klokkenluiders 28 oktober 2014 | Het kabinet baseert zijn bevindingen vooral op het evaluatierapport ‘Veilig misstanden melden op het werk’ van Berenschot uit juli 2014. Het rapport meldt dat ongeveer een kwart van de werknemers een vermoeden van een misstand had. Ook beschikt een meerderheid van de organisaties weliswaar over een klokkenluidersregeling, maar weet een flink deel van de werknemers die weg niet te bewandelen of lijkt de omgang met meldingen lang niet op orde te zijn.

Gemiddeld genomen wordt de helft van de misstanden intern aanhangig gemaakt. Enkele procenten van de werknemers hebben ook de externe weg bewandeld. Circa één derde van de melders ondervindt negatieve gevolgen van een melding. Het kabinet vindt dat daarom meer aandacht voor transparante organisaties en meldingsstructuren wenselijk is. In vervolg op de brief van de minister van 9 april 2014, waarin het kabinet zich uitspreekt tot een betere rechtsbescherming van de melder, roept het kabinet nogmaals op tot meer aandacht voor de positie van de melder.

Volgens het kabinet is het Adviespunt Klokkenluiders een effectief opererende organisatie en verdient het, als onafhankelijk advies- en verwijspunt, een vaste positie binnen het stelsel van klokkenluidersvoorzieningen. Vooral vanwege de laagdrempelige, zelfstandige en onafhankelijke functie die het Adviespunt vervult, en het feit dat het zowel de publieke als private sector bedient, moet er volgens het kabinet aandacht komen voor het creëren van een wettelijke basis voor deze instantie.

Bron: Adviespunt klokkenluiders

1 2 3 4 5 6 8