Geen verbeterkans voor ambtenaar met alcoholprobleem

CRvB 30 oktober 2014 | Alcohol gebruik en werk zijn niet te combineren. Dat ondervond ook een brugwachter in Noord-Holland. De brugwachter was al een aantal malen niet (op tijd) op zijn dienst verschenen, omdat hij de avond daarvoor veel alcohol had gedronken. De Centrale Raad van Beroep was van oordeel dat de brugwachter geen gelegenheid meer hoefde te worden gegeven om te verbeteren.

De Raad, de hoogste rechtsprekende instantie, kwam tot dat oordeel. Hij vond dat de brugwachter had moeten beseffen dat het onder werktijd drinken van alcohol, waardoor hij niet meer in staat was zijn werkzaamheden te verrichten, ontoelaatbaar was. Zeker gezien de eerder gegeven berisping.

 


De uitspraak

13/2078 AW
Datum uitspraak: 30 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
4 maart 2013, 11/4082 AW (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.H. Busker, ing. D. Jabar en drs. J.J. van den Burg. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. S.C. van Bunnik, advocaat.
OVERWEGINGEN
1.1.
Betrokkene was sinds 1998 werkzaam bij de provincie Noord-Holland als bedienaar kunstwerken (brugwachter).
Op 30 maart 2010 heeft appellant het voornemen geuit betrokkene de disciplinaire straf van een schriftelijke berisping op te leggen wegens plichtsverzuim, bestaande uit het ongeoorloofd afwezig zijn op 9 januari, 10 februari en 13 maart 2010. Daarbij is tevens kenbaar gemaakt dat appellant zich zal beraden op het opleggen van een andere gepaste disciplinaire straf, mogelijk ontslag, indien betrokkene nogmaals niet op het werk verschijnt terwijl hij wel is ingeroosterd. Betrokkene heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om zijn zienswijze op dit voornemen kenbaar te maken. Bij besluit van 18 mei 2010 heeft appellant, overeenkomstig het voornemen en onder overneming van de daarin opgenomen overwegingen, betrokkene de schriftelijke berisping opgelegd.
1.2.
Op 8 juni 2010 heeft de politie bij toeval tijdens het surveilleren betrokkene in een beschonken toestand aangetroffen, liggend op de trap buiten het brugwachterskantoortje. De politie heeft vervolgens een alcoholtest bij betrokkene afgenomen. Daarin is een promillage van ver boven 1,3 geconstateerd. Omdat het volgens de politie niet meer verantwoord was dat betrokkene de brug zou blijven bedienen, is hij zo snel mogelijk vervangen. Op 14 juni 2010 heeft de HRM-adviseur en betrokkenes leidinggevende met betrokkene over dit voorval gesproken. Betrokkene heeft toen erkend dat hij een alcoholprobleem had. Bij besluit van
14 juni 2010 is betrokkene, in verband met een nader onderzoek naar het voorval op
8 juni 2010, met behoud van bezoldiging voor onbepaalde tijd geschorst. Nadat betrokkene met de bedrijfsarts en bedrijfsmaatschappelijk werker had gesproken, heeft hij zich begin juli 2010 bij de Jellinekkliniek onder behandeling gesteld.
1.3.
Op 28 oktober 2010 heeft appellant het voornemen geuit betrokkene, met toepassing van artikel B.9, aanhef en onder h, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies (CAP), ontslag te verlenen wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie anders dan wegens ziekte. Daaraan is met name het voorval op 8 juni 2010 ten grondslag gelegd, maar ook is daarbij betrokken het feit dat kort daarvoor nog de disciplinaire maatregel van een schriftelijke berisping is opgelegd in verband met ongeoorloofde afwezigheid op drie werkdagen. In het voornemen is voorts vermeld dat er voldoende aanleiding was voor disciplinair ontslag, maar dat appellant daarvoor uiteindelijk niet heeft gekozen, gezien de financiële consequenties daarvan voor betrokkene. Betrokkene heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid om zijn zienswijze op dit voornemen kenbaar te maken. Bij besluit van 10 december 2010 is betrokkene overeenkomstig dit voornemen en onder overneming van de daarin opgenomen overwegingen met ingang van 15 januari 2011 ontslag verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie anders dan wegens ziekte. Bij besluit van 24 mei 2011 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 10 december 2010, in afwijking van het advies van de Bezwarencommissie personeelsbesluiten, ongegrond verklaard.

2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat niet ter discussie staat dat betrokkene tekortkomingen had en dat betrokkene, indien hij zich niet zou aanpassen, ongeschikt zou zijn voor zijn functie. Wel is volgens de rechtbank nog in geschil of appellant betrokkene een verbetertraject had dienen aan te bieden alvorens tot het ongeschiktheidsontslag als bedoeld in B.9, aanhef en onder h, van de CAP over te gaan. De rechtbank is van oordeel dat het voorval op 8 juni 2010 weliswaar zeer ernstig was, maar dat het niet van dusdanige aard was dat betrokkene, gezien zijn lange en goede staat van dienst en de hulp die hij heeft ingeroepen om zijn alcoholprobleem te overwinnen, geen mogelijkheid tot verbetering meer behoefde te worden geboden.

3. In hoger beroep heeft appellant, samengevat, betoogd dat sprake is van een bijzonder sprekend geval op grond waarvan het bieden van een verbetertraject niet zinvol is.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.
Aangezien tussen partijen niet in geschil is en ook voor de Raad vaststaat dat betrokkene in zijn functioneren te kort is geschoten, spitst het geschil in hoger beroep zich toe op de vraag of appellant aan betrokkene een verbeterkans had moeten geven alvorens hem ontslag te verlenen wegens ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie anders dan wegens ziekte.

4.2.
Naar vaste rechtspraak is een dergelijk ontslag in het algemeen niet toelaatbaar als de ambtenaar niet op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren (CRvB 18 maart 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL9739). Dit is alleen anders in bijzonder sprekende gevallen, waarin de ambtenaar zodanig blijk heeft gegeven niet over de vereiste eigenschappen, mentaliteit en/of instelling te beschikken dat het geven van een verbeterkans niet zinvol is (CRvB 4 maart 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL6906). Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat zich in dit geval zo’n bijzonder sprekend geval voordoet.

4.2.1.
Hierbij is in aanmerking genomen dat de functie van betrokkene, brugwachter, een solitaire functie is. Er zijn geen collega’s die tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden aanwezig zijn en kunnen ingrijpen als betrokkene niet in staat is zijn functie naar behoren te vervullen. Volgens appellant kan het niet goed uitvoeren van de werkzaamheden als brugwachter tot incidenten en ongevallen leiden, hetgeen de verkeersveiligheid in gevaar kan brengen, en tot een grote hoeveelheid klachten kan leiden, hetgeen nadelig is voor het imago van de provincie.

4.2.2.
Ter zitting heeft betrokkene erkend dat hij op 9 januari, 10 februari en 13 maart 2010 niet dan wel te laat op zijn werk is verschenen, omdat hij de avond daarvoor te veel alcohol had gedronken, waardoor hij zich had verslapen. Toen betrokkene zich over zijn ongeoorloofde afwezigheid op die dagen diende te verantwoorden, heeft hij zijn leidinggevende wel verteld dat hij zich had verslapen, maar niet dat dat een gevolg was van zijn alcoholprobleem. Zijn leidinggevende heeft betrokkene gevraagd in het werkplan op te nemen hoe hij denkt in het vervolg te voorkomen dat hij te laat op het werk verschijnt. Ook toen heeft betrokkene zijn alcoholprobleem niet gemeld. Met het (voornemen tot het) opleggen van de disciplinaire straf van een schriftelijke berisping wegens zijn ongeoorloofde afwezigheid met daarbij de mededeling dat als betrokkene nogmaals niet op het werk verschijnt, disciplinair ontslag tot de mogelijkheden zou behoren, heeft betrokkene kunnen en moeten beseffen dat hij het drinken van (veel) alcohol de avond voor een werkdag achterwege moest laten. Op 8 juni 2010 heeft betrokkene zich schuldig gemaakt aan een gedraging die verder gaat dan het niet verschijnen op het werk vanwege het drinken van (veel) alcohol op de daaraan voorafgaande avond, namelijk het onder werktijd drinken van (veel) alcohol, waardoor hij niet meer in staat was de werkzaamheden te verrichten. Zeker gezien de voorgeschiedenis en in het bijzonder de eerder gegeven berisping, had betrokkene moeten beseffen dat dergelijk gedrag ontoelaatbaar was. Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant zich op het standpunt mocht stellen dat het bieden van een verbeterkans ter zake achterwege kon blijven. Betrokkene heeft zich door zijn gedragingen definitief gediskwalificeerd voor het op betrouwbare wijze vervullen van zijn functie.

4.3.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit alsnog ongegrond verklaren.

5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep

– vernietigt de aangevallen uitspraak;
– verklaart het beroep tegen het besluit van 24 mei 2011 ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door J.Th. Wolleswinkel als voorzitter en C.H. Bangma en
M.T. Boerlage als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2014.

Arbeidsrecht – BI6258: Ontslag op staande voet

RECHTBANK HAARLEM

Sector kanton

Locatie Haarlem

zaak/rolnr.: 421829 / VV EXPL 0997

datum uitspraak: 20 mei 2009

VONNIS VAN DE KANTONRECHTER IN KORT GEDING

inzake

[eiser]

te [woonplaats]

eiser

hierna te noemen

gemachtigde mr. X

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Trigion Beveiliging B.V.

te Schiedam

gedaagde

hierna te noemen Trigion

gemachtigde mr. Y

De procedure

[eiser] heeft Trigion op 28 april 2009 gedagvaard. Met toestemming van Trigion heeft de kantonrechter de dagvaarding gerectificeerd wat de naam van gedaagde betreft nu de juiste naam luidt Trigion Beveiliging B.V.. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 mei 2009, waarbij de gemachtigde van Trigion zich heeft bediend van een pleitnotitie. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen verder naar voren hebben gebracht. Beide partijen hebben stukken in het geding gebracht.

De feiten

1. Trigion is een particuliere beveiligingsorganisatie die zich bezighoudt met de beveiliging van locaties van derden. Vanaf 1 februari 2008 is Trigion belast met de beveiliging van de Business Unit Aviation Security Schiphol.

2. [eiser] is op 15 mei 2006 bij (de rechtsvoorgangster van) Trigion in dienst getreden voor onbepaalde tijd.

3. Vanaf 1 februari 2008 is [eiser] werkzaamheden gaan verrichten in de functie van Agent op de Business Unit Aviation Security Schiphol. Vanaf 8 december 2008 is [eiser] benoemd tot Ploegleider van Team 3 voor gemiddeld 160 uur per vier weken, tegen een salaris van (laatstelijk) € 11,32 bruto per uur, exclusief vakantietoeslag.

4. Op de arbeidsovereenkomst zijn de CAO Particuliere Beveiliging (hierna: de CAO), de Interne Instructies Trigion Beveiliging (hierna: de Interne Instructies) en het zakboek Safety & Security van Amsterdam Airport Schiphol (hierna: het Zakboek) van toepassing.

5. Artikel 28 van de Interne Instructies bepaalt onder meer het volgende:

“U dient te allen tijde het rookbeleid van de opdrachtgever na te leven. Indien hier geen beleid van toepassing is, dient u zich te houden aan de wettelijke bepalingen”

6. Artikel 31 van de CAO vermeld onder het kopje Disciplinaire maatregelen onder meer het volgende:

“Reden tot schorsing, al dan niet gevolgd door verbreking van het dienstverband, kan onder meer aanwezig zijn, indien u:

A. niet handelt volgens de geldende instructies”.

7. In 3 onder de kop SAFETY REGELS AIRSIDE van het Zakboek staat in artikel 3.2 onder het kopje Verboden! onder andere de volgende zinsnede:

“Rook niet, ook niet in uw auto.”

8. Naar aanleiding van signalen over het gebruik van verdovende middelen door bij haar in dienst zijnde beveiligers, heeft Trigion aan Trigion Recherche, Consultancy & Training B.V. (hierna: Trigion RCT) opdracht gegeven tot het verrichten van onderzoek.

9. Op 11 februari 2009 heeft Trigion RCT [eiser] gehoord. [eiser] heeft een verklaring afgelegd. De door [eiser] voor akkoord ondertekende schriftelijke weergave van deze verklaring luidt onder meer als volgt:

“U vraagt mij als er op vracht gerookt wordt of ik de collega aangeef. Bij een goede maat geef ik hem niet aan. U vraagt mij of ik wel eens rook op een post waar dit niet mag. Ik geef toe dat ik dit soms doe, ik rook alleen sigaretten. (…) Verder rook ik niets. Ik blow niet, ik heb dit wel eens gedaan op de middelbare school, maar nu niet meer. (…)”

10. Op 11 februari 2009 heeft Trigion [eiser] mondeling medegedeeld dat hij op staande voet werd ontslagen. Bij brief van 12 februari 2009 heeft Trigion het ontslag op staande voet bevestigd. Zij heeft daarbij onder meer het volgende opgemerkt:

“De reden van deze onmiddellijke beëindiging is gelegen in het feit dat u zich schuldig heeft gemaakt aan het gebruik van softdrugs tijdens de uitvoering van uw dienst, het roken van sigateretten tijdens uw dienst op het airside gedeelte van de luchthaven Schiphol en het toestaan dat er gerookt wordt door uw medewerkers tijdens uw dienst op het airside gedeelte van de luchthaven Schiphol. (…) Wij hebben u op 11 februari jl. uitgenodigd voor een gesprek met twee rechercheurs van Trigion Recherche, Training en Consultancy BV om uw verklaring op te nemen. Uw verklaring hieromtrent was als volgt. U rookt wel eens op de posten waar dit niet mag. U bent dus op de hoogte van het rookverbod op de airside van Schiphol. (…)Wij hebben uw verklaring in overweging genomen, maar zijn van mening dat uit het onderzoek dusdanige bewijzen naar voren zijn gekomen, te weten collega beveiligers die uit eigen waarneming hebben verklaard dat u softdrugs hebt gerookt op uw werkplek, de airside van Schiphol.(…)”

De vordering

[eiser] vordert bij wijze van voorlopige voorziening (samengevat) veroordeling van Trigion tot wedertewerkstelling van [eiser] en betaling van het aan [eiser] toekomende loon vanaf 11 februari 2009 tot het rechtsgeldig einde van de arbeidsovereenkomst, te vermeerderen met vakantietoeslag, de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, alsmede van € 300,00 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten.

[eiser] stelt daartoe, kort samengevat, het volgende.

Het ontslag op staande voet ontbeert een dringende reden. [eiser] heeft zijn medewerkers geen toestemming gegeven om te roken. Hij heeft zelf wel gerookt op plaatsen waar dat niet was toegestaan, maar dat was niet op de airside. Verder ontkent [eiser] verdovende middelen te hebben gebruikt tijdens het verrichten van zijn werkzaamheden voor Trigion.

Trigion heeft het ontslag op staande voet mede gebaseerd op een vermoeden van drugsgebruik van [eiser], maar draagt geen bewijs aan voor het door haar gestelde drugsgebruik. De verklaringen van de medewerkers van Trigion zijn anoniem en worden door [eiser] nadrukkelijk betwist. De onafhankelijkheid van het onderzoek dat Trigion heeft laten uitvoeren, is niet gewaarborgd aangezien Trigion Recherche, Consultancy & Training B.V. onderdeel is van dezelfde organisatie als Trigion.

Daarnaast heeft Trigion het ontslag niet onverwijld gegeven nu niet duidelijk is wanneer [eiser] zich schuldig zou hebben gemaakt aan de hem verweten handelingen.

[eiser] heeft een spoedeisend belang bij zijn vordering, omdat hij sinds 12 februari 2009 geen inkomsten meer heeft waardoor hij in financiële moeilijkheden is gekomen.

Het verweer

Trigion heeft gemotiveerd verweer gevoerd waarop, voor zover van belang, bij de beoordeling van het geschil zal worden ingegaan.

De beoordeling

De gevorderde voorlopige voorziening komt slechts voor toewijzing in aanmerking als in dit geding aan de hand van de thans bekende feiten en omstandigheden de verwachting gewettigd is dat in een eventueel tussen partijen nog te voeren bodemprocedure een soortgelijke vordering van [eiser] tot een toewijzing daarvan zal leiden.

[eiser] betwist nadrukkelijk te hebben gerookt op de airside. Gelet op de verklaring van [eiser] tegenover rechercheurs van Trigion RCT en zijn verklaring ter terechtzitting is de kantonrechter niettemin voorshands van oordeel dat [eiser] heeft gerookt op plaatsen waar dit niet is toegestaan. Daarbij acht de kantonrechter het niet relevant of [eiser] heeft gerookt op de airside of op een andere locatie waar roken niet is toegestaan.

[eiser] heeft niet betwist dat hij bekend was van de geldende voorschriften zoals neergelegd in de Interne Instructies en het Zakboek ten aanzien van roken en dat de werkgever op grond van artikel 31 van de CAO een disciplinaire maatregel kon opleggen bestaande uit schorsing, eventueel gevolgd door het verbreken van het dienstverband. Hij was er dan ook van op de hoogte, althans behoorde rekening te houden met de mogelijkheid, dat roken op plaatsen waar dat niet is toegestaan tot ontslag op staande voet kon leiden.

[eiser] betwist dat hij zijn medewerkers heeft toegestaan te roken op de airside. De kantonrechter overweegt dat [eiser] in zijn verklaring tegenover rechercheurs van Trigion RCT heeft aangegeven dat het moeilijk is om medewerkers aan te spreken op het roken, omdat hij zelf ook rookt. Dit gedrag komt de facto neer op het toestaan van roken.

Nu [eiser] zelf rookt op plaatsen waar dat is verboden en voorts als ploegleider zijn medewerkers niet aanspreekt op hun rookgedrag, zijn deze omstandigheden gelet op het karakter van het werkterrein van [eiser], voldoende reden om het ontslag op staande voet te rechtvaardigen.

Nu het ontslag op staande voet is gegeven op de dag dat [eiser] tegenover rechercheurs van Trigion RCT heeft verklaard te hebben gerookt, kan niet worden gezegd dat het ontslag niet onverwijld is gegeven.

De verwachting is daarom gewettigd dat een soortgelijke vordering van [eiser] als de onderhavige in een bodemprocedure zal stranden op het oordeel dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is.

Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de gevorderde voorlopige voorziening zal worden geweigerd.

Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht behoeft geen bespreking meer, nu dit in het licht van hetgeen in dit vonnis is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden.

De proceskosten komen voor rekening van [eiser] omdat deze in het ongelijk wordt gesteld.

De beslissing

De kantonrechter:

– weigert de voorlopige voorziening;

– veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van Trigion tot en met vandaag worden begroot op € 200,00 aan salaris van de gemachtigde;

Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.P. Veenhof en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.

 

Arbeidsrecht – BD2672: Ontslag op staande voet

RECHTBANK ‘sHERTOGENBOSCH

Sector Kanton, locatie ‘sHertogenbosch

Zaaknummer : 534404

Rolnummer : 8636/07

Uitspraak : 22 mei 2008

in de zaak van:

[eiser]

wonende te Utrecht,

eiser,

tevens eiser in het incident tot het verkrijgen van een

voorlopige voorziening,

gemachtigde: mr. X,

advocaat te XX,

t e g e n :

de besloten vennootschap VION BOXTEL B.V.,

gevestigd en kantoorhoudende te Boxtel,

gedaagde,

tevens gedaagde in het incident tot het verkrijgen van een

voorlopige voorziening,

gemachtigde: mw. mr. Y,

advocaat te YY.

Partijen zullen verder worden aangeduid als ‘[eiser]’ en ‘Vion’.

1. DE PROCEDURE

[eiser] heeft bij dagvaarding gesteld en gevorderd als na te melden. Vion is in rechte verschenen en heeft een conclusie van antwoord genomen. Bij rolbeslissing van de kantonrechter is vervolgens een comparitie van partijen gelast, welke is gehouden op 15 april 2008.

Voorafgaande aan die comparitie zijn door partijen nog nadere producties in het geding gebracht en [eiser] heeft nog een incidentele conclusie tot het verkrijgen van een voorlopige voorziening genomen. Partijen hebben tijdens de comparitie hun standpunten nader toegelicht.

Daarna is vonnis bepaald. Onder de genoemde processtukken bevinden zich tevens de in die stukken nader aangeduide producties.

2. HET GESCHIL

2.1. [eiser] vordert een verklaring voor recht dat het aan hem gegeven ontslag op 5 juli 2007 nietig is. Verder vordert [eiser] om Vion te veroordelen om hem binnen 24 uur na betekening van het vonnis toe te laten tot zijn arbeid, zulks onder verbeurte van een dwangsom. Tenslotte vordert [eiser] betaling van het salaris, vermeerderd met de wettelijke verhoging vanaf 5 juli 2007 tot aan de rechtsgeldige beëindiging van de overeenkomst, een en ander te vermeerderen met rente en kosten als vermeld in de dagvaarding.

[eiser] legt daaraan ten grondslag dat hij sedert 1980 bij Vion in dienst is en door deze ten onrechte op 5 juli 2007 is ontslagen op staande voet.

2.2. Vion heeft hiertegen tot verweer aangevoerd dat het ontslag op staande voet op 5 juli 2007 wel terecht is gegeven.

2.3 [eiser] heeft nog een incidentele conclusie genomen tot het verkrijgen van een voorlopige voorziening, inhoudende om Vion te veroordelen tot het wedertewerkstellen van [eiser] op verbeurte van een dwangsom.

2.4 Voor de toelichting van partijen op de door hen ingenomen standpunten zij verwezen naar de inhoud van de processtukken. Voor zover relevant voor de beoordeling van dit geschil komen de stellingen van partijen hierna bij de beoordeling aan de orde.

3. DE BEOORDELING

In de hoofdzaak en het incident:

3.1. [eiser], geboren op [geboortedatum], is sedert 1980 in dienst van Vion, laatstelijk in de functie van expeditiemedewerker. [eiser] heeft niet nader weersproken de stelling van Vion dat hij per vier weken € 1.517,00 bruto aan basissalaris ontvangt en daarnaast een functionele toeslag van € 202,96 en een persoonlijke toeslag van € 93,20, exclusief vakantietoeslag en er geen sprake is van een structurele overwerkvergoeding.

Vion heeft [eiser] op 3 juli 2007 geschorst voor nader beraad, hetgeen heeft geleid tot een ontslag op staande voet per 5 juli 2007. De gemachtigde van [eiser] heeft bij brief van 6 juli 2007 een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van het gegeven ontslag op staande voet en heeft aangegeven dat [eiser] bereid is de bedongen arbeid te hervatten.

3.2 Tussen partijen zijn in dit geschil reeds de volgende procedures gevoerd:

*) [eiser] heeft Vion in een voorlopige voorzieningenprocedure gedagvaard tegen de zitting van 26 juli 2007. In deze procedure heeft [eiser] gevorderd om Vion te veroordelen om hem binnen 24 uur na het te wijzen vonnis toe te laten tot zijn arbeid en voorts tot doorbetaling van het loon.

*) Na door Vion gevoerd verweer tegen deze vordering en de gehouden mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bij vonnis van 7 augustus 2007 Vion veroordeeld om [eiser] binnen 24 uur na betekening van het vonnis weer toe te laten tot zijn werk en voorts om het loon vanaf 5 juli 2007 aan [eiser] door te betalen.

*) Bij voorwaardelijk verzoekschrift van 23 juli 2007 heeft Vion voor zoveel nodig ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht.

*) Bij beschikking van de kantonrechter van 7 augustus 2007 heeft de kantonrechter, na door [eiser] tegen gemeld verzoek gevoerd verweer, de verzochte ontbinding afgewezen.

*) Aangezien Vion geen uitvoering wenste te geven aan de gevorderde wedertewerkstelling heeft [eiser] in een voorlopige voorzieningenprocedure Vion gedagvaard tegen de zitting van 6 september 2007, waarbij niet alleen werd gevorderd de wedertewerkstelling, doch tevens een dwangsom van € 5.000, voor iedere dag dat Vion hiermede in gebreke zou zijn.

*) Bij vonnis van 18 september 2007 heeft de kantonrechter deze vordering afgewezen, met als belangrijkste overweging toewijzing van de gevorderde dwangsom weinig zinvol te achten, nu door Vion met betrekking tot de eerder toegewezen wedertewerkstelling een spoedappelprocedure bij het gerechtshof is opgestart.

*) Bij arrest van het Gerechtshof te ’sHertogenbosch van 11 maart 2008 is het vonnis, waarbij de kantonrechter de wedertewerkstelling en doorbetaling van het loon heeft uigesproken, bekrachtigd en dit vonnis aangevuld met het toewijzen van een dwangsom van € 250, voor iedere dag dat Vion niet voldoet aan de veroordeling.

*) Op 20 maart 2008 heeft Vion bij de rechtbank Utrecht, sector kanton, wederom een voorwaardelijk verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [eiser].

*) Uiteindelijk heeft de kantonrechter te Utrecht bij beschikking van 14 april 2008 dit verzoek van Vion tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen.

3.3 In deze procedure vordert [eiser] nietigverklaring van het gegeven ontslag op staande voet, wedertewerkstelling, alsmede doorbetaling van het loon vanaf 5 juli 2007.

In deze bodemprocedure dient aldus ten gronde worden geoordeeld of het door Vion per 5 juli 2007 aan [eiser] gegeven ontslag op staande voet al dan niet terecht is gegeven.

De ontslaggrond wordt vermeld in het schrijven van Vion van 4 juli 2007. In dit schrijven staat ondermeer:

“De reden(en) die aan dit ontslag op staande voet ten grondslag ligt, c.q. liggen zijn de navolgende(n): U heeft zich niet gehouden aan redelijke bevelen c.q. opdrachten door of namens de werkgever verstrekt (immers, een ieder en dus ook u is herhaaldelijk gewezen op de noodzaak van het naleven van de hygiëneregels), bovendien heeft u door uw gedrag, c.q. handelen op grovelijke wijze de plichten, welke u in uw arbeidsovereenkomst zijn opgelegd veronachtzaamd, waardoor u het vertrouwen van uw werkgever onwaardig bent geworden.”

Het gestelde niet naleven van de hygiëneregels wordt in dat schrijven nog nader omschreven:

“Op dinsdag 3 juli 2007, om circa 14.30 uur, was u samen met uw collega, de heer [A], haken met onderdelen aan het verladen op dock 4. Zo[B], als [C], teamleider Expeditie, hebben geconstateerd dat hierbij de laadklep omhoog was gezet tot een hoogte van circa 50 centimeter. Dientengevolge sleepte de haken met vleesonderdelen dan ook over een afstand van ongeveer 1,0 meter over de laadklep. Dit is kwalitatief hetzelfde als goederen welke op de grond zijn gevallen gewoon zonder bijkomende handelingen weer ophangen. De laadklep wordt immers ook gebruikt voor het in en uitrijden van de heftrucks en door medewerkers welke er overheen lopen. Dit is een zeer zware afwijking van de geldende procedures en tegen de regels van het hygiëne reglement in.

3.4 Aan het ontslag is de overtreding van de hygiëneregels ten grondslag gelegd. Naast het incident van 3 juli 2007 heeft [eiser] in 2005 ook de hygiëneregels overtreden. Vion heeft toen de sanctie van een tijdelijke overplaatsing naar een andere afdeling opgelegd. In april 2007 heeft hij een bijna overtreding gemaakt.

3.5 Zowel in hun conclusies, als ter gelegenheid van de gehouden comparitie hebben partijen uitvoerig uiteengezet op welke wijze het vlees in de vrachtwagens volgens de reglementen dient te worden geladen en op welke wijze dit is geschied ten tijde van het voorval op 3 juli 2007.

Daarbij is het de kantonrechter duidelijk geworden dat partijen niet verschillen van mening over deze laadwijzen.

Het vlees wordt aan trossen van zo’n 100 kilogram aan een rail door het bedrijfspand van Vion verplaatst. De vrachtwagens, waarin het vlees dient te worden geladen, worden tegen het laaddock aangereden. Vervolgens valt deze klep op de in/uitgang van het dock. Vervolgens bestaat er geen enkel hoogteverschil tussen de klep van de vrachtwagen en de vloer van het dock.

Aldus is de hoogte van de rails in de vrachtwagen en de rail met het vlees vanuit het bedrijfspand gelijk. Vervolgens dient het vlees vanaf de rail vanuit het bedrijfspand te worden overgeheveld naar de rails in de vrachtwagen. Vanwege de hoogte van die rails –ongeveer 2.20 meter moet het personeel zich volgens de regels bedienen van een krukje (van ongeveer 40 tot 50 cm. hoogte) om aldus bij de rails te kunnen en het vlees van de inkomende rail(vanuit het bedrijfspand) over te hevelen naar de ontvangende rails (rails in de vrachtwagen). Het krukje moet bij iedere tros vlees worden verplaatst, omdat de tros vlees er anders niet langs kan. Ook moet het vlees gelijkmatig over de diverse rails in de vrachtwagen worden verdeeld en dient ook het krukje steeds verplaatst te worden. Als onweersproken is zijdens [eiser] aangevoerd dat in plaats van dat krukje vroeger (vóór de overplaatsing van [eiser] naar een andere afdeling) een zogenaamd rollerbankje werd gebruikt van ongeveer 20 cm. hoogte om zo bij de haken te kunnen. Zo’n rollerbankje was echter weer niet hoog genoeg voor kleinere mensen. Bij zijn terugkeer naar de afdeling expeditie waar [eiser] vroeger werkte en nu ook weer werkt, maakte hij kennis met het nieuwe systeem van het krukje in plaats van de rollerbank.

Om het vrij omslachtige systeem van de krukjes te vermijden en om meer snelheid te verkrijgen bij het laden, wordt de laadklep van de vrachtwagen iets hoger gezet (door bv. iets onder die laadklep te plaatsen), zodat men zonder gebruikmaking van het krukje bij de haken kon en het vlees sneller kon overplaatsen over de verschillende rails in de vrachtwagen.

Dit is overigens een niet toegestane wijze van laden vanwege het gevaar dat hierdoor langere trossen vlees een stukje over de bodem slepen.

3.5 Vanwege de omstandigheid dat de laadklep, zoals hiervoor uiteengezet, iets hoger was gezet, hebben een of meer trossen vlees de bodem van de laadklep geraakt.

Dit is geconstateerd door ondermeer de heer [B].

Deze heeft direct ingegrepen en daarbij de heer [A] en [eiser] weggestuurd. Dit heeft uiteindelijk alleen voor [eiser] vanwege eerdere waarschuwingen ter zake van het overtreden van de hygiënevoorschriften, geleid tot een ontslag op staande voet.

[eiser] bevestigt dat hem bij een later op die dag plaatsgevonden reconstructie van het gebeuren is gebleken dat een of meerdere trossen vlees inderdaad de bodem van de laadklep hebben geraakt. De trossen vlees hebben niet allen eenzelfde lengte en de trossen die lang zijn, raken de bodem als de klep omhoog is geplaatst. Hij erkent dat als hij dit meteen zelf had waargenomen de zogenaamde bezoedelingsprocedure had dienen te worden gevolgd, hetgeen onder meer inhoudt dat het vlees van de rail wordt gehaald en opnieuw wordt schoongemaakt.

3.6 Vion stelt met betrekking tot het voorval op 3 juli 2007 dat [eiser] zich bewust moet zijn geweest van het feit dat het krukje onder de klep was geplaatst èn het feit dat het vlees de klep zou raken.

De kantonrechter stelt vast dat niet is gebleken dat [eiser] willens en wetens het vlees over de grond heeft laten slepen. Wel heeft hij moeten zien dat de klep van de vrachtauto omhoog was gezet en hij heeft moeten weten en hij had er zich bewust van moeten zijn, dat het gevaar bestond dat lange trossen vlees daardoor de bodem zouden raken of zelfs over de bodem zouden slepen.

3.7 De kantonrechter erkent het belang dat Vion heeft bij de handhaving van de hygiënevoorschriften in haar bedrijf. Dat zij bij overtreding van die voorschriften door haar werknemers op doortastende wijze ingrijpt, is begrijpelijk. Volgens de huishoudelijke regels die Vion heeft overgelegd krijgt een werknemer na drie officiële waarschuwingen ontslag op staande voet.

3.7 Voor de beantwoording van de vraag of de overtreding waar [eiser] aan heeft meegewerkt, een dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert, zijn echter alle omstandigheden van het geval van belang.

De kantonrechter acht ter zake van de overtreding het volgende van belang.

3.8 Niet gebleken is dat [eiser] willens en wetens het vlees over de bodem heeft laten slepen. Voorts is als onweersproken door [eiser] aangevoerd dat hij tijdens een pauze toen zijn eigen oplegger was geladen en hij moest wachten totdat die oplegger was weggereden en een nieuwe oplegger klaar stond om geladen te worden, op 3 juli 2007 genoemde [heer A] is gaan meehelpen met het inladen van de vrachtwagen. [eiser] had ervoor kunnen kiezen te wachten en zijn collega niet mee te gaan helpen. Daar waar Vion zich in deze procedure eerst heeft uitgelaten in de trant van dat [eiser] gewoon zijn normale werk deed, heeft zij op vragen van de kantonrechter geantwoord dat [eiser] niet verplicht was om [heer A] te gaan helpen. Daarenboven is het [heer A] geweest die het krukje klaarblijkelijk onder de laadklep had geplaatst om deze iets hoger te maken. Dit verhogen was gebeurd voordat [eiser] hem was komen assisteren met laden. Aan [heer A] is voor zijn handelwijze door Vion slechts een waarschuwing gegeven.

De door Vion voorgeschreven werkwijze met het krukje is een omslachtige (en tijdrovende) werkwijze omdat bij iedere tros het krukje moet worden verplaatst. Op de werknemers wordt een behoorlijke productiedruk gelegd. Van een willens en wetens overtreden van de voorschriften door [eiser] is niet gebleken.

3.9 Vion heeft het verschil in sanctie voor [heer A], slechts een waarschuwing, en voor [eiser] een ontslag op staande voet, gerechtvaardigd door erop te wijzen dat [eiser] reeds vele malen gewaarschuwd was. Aan het onderhavige ontslag is uitsluitend de overtreding van de hygiënevoorschriften ten grondslag gelegd, zodat aan de andere waarschuwingen nu voorbij wordt gegaan. Op het incident van 2005 waarvan [eiser] erkent dat dit een overtreding was waarvan hij spijt heeft, is de sanctie van overplaatsing gevolgd. In april 2007 zou [eiser] de intentie hebben gehad de regels te overtreden, maar is hij door een collega daarvan afgehouden. In een gesprek dat ook schriftelijk is vastgelegd, is hij erop gewezen dat het belangrijk is dat de regels gevolgd worden. Van een officiële waarschuwing is hier geen sprake geweest.

3.10 Verder zijn voor de vraag of er een dringende reden is die dit ontslag rechtvaardigt, de persoonlijke omstandigheden van [eiser] van belang. [eiser] was ten tijde van het voorval 57 jaar, hij was reeds 27 jaar in dienst – kennelijk tot 2005 naar tevredenheid van Vion en vier jaar verwijderd van zijn vroegpensioen. Hij is kostwinner en het is aannemelijk dat [eiser] zeer geringe kansen heeft op de arbeidsmarkt gelet op zijn leeftijd, zijn eenzijdige werkervaring en zijn persoonlijkheid – zijn gemachtigde heeft hem omschreven als “autistisch”, hetgeen Vion zelf zou hebben gezegd en door haar niet is bestreden.

3.11 De kantonrechter komt tot het oordeel dat onder de gegeven omstandigheden rond het feit, als ook de persoonlijke omstandigheden van [eiser], in onderling verband en samenhang bezien, het gegeven ontslag op staande voet een te zwaar middel is geweest. De nietigheid van dat ontslag is door [eiser] terecht ingeroepen. [eiser] heeft dan ook recht op loon vanaf 5 juli 2007.

3.12 Voorts is aan de orde de vordering ter zake de wedertewerkstelling. Vion heeft aangevoerd dat voor een wedertewerkstelling geen grond is. In de argumentatie daarbij grijpt zij voortdurend terug op de stelling dat zij een werknemer die de regels niet wil opvolgen, niet tewerk hoeft te stellen. Daar voegt zij dan aan toe dat het ontslag op staande voet terecht is. Dit ontslag wordt echter nietig verklaard en niet is gebleken dat [eiser] de regels niet op wil volgen. [eiser] is in dienst van Vion en heeft in beginsel recht op toelating tot zijn werk tenzij er bijzondere redenen zouden zijn die aan dergelijke toelating in de weg zouden staan. Daarbij kunnen de redenen die tot het ontslag hebben geleid geen rol spelen, nu dit ontslag nietig wordt verklaard. Van belang is voorts dat het voorwaardelijk verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst is afgewezen. Vion heeft nog aangevoerd dat [eiser] geen draagvlak onder zijn collega’s zou hebben. De kantonrechter is van oordeel dat voor zover er bij een paar collega’s al mogelijk sprake zou kunnen zijn van enige weerstand, deze weerstand niet van doorslaggevend belang kan zijn, omdat [eiser] ook door zijn collega’s als hun vertegenwoordiger in de ondernemingsraad van Vion is gekozen. Dit duidt er niet op dat men niet met hem wil samenwerken.

Anders dan Vion heeft gesteld heeft [eiser] naar het oordeel van de kantonrechter wel degelijk een belang bij toelating tot zijn werk. [eiser] is zeer betrokken bij zijn werk en zijn werk is alles voor hem. Ter comparitie heeft hij verklaard dat hij zeer verknocht is aan het werken in een slachterij, vanwege de aard van het werk, de sfeer en de collega’s en dat hij in dat werk zijn bestemming heeft gevonden. De schorsing gevolgd door het ontslag op staande voet, heeft bovendien een diffamerend effect. Nu het ontslag is vernietigd, heeft [eiser] ook recht op eerherstel in de vorm van toelating tot zijn werk.

3.13 De vordering tot wedertewerkstelling ligt dan ook voor toewijzing gereed. Nu ondanks eerdere uitspraken van zowel de kantonrechter als het gerechtshof te ’sHertogenbosch Vion weigerachtig blijft in het wedertewerkstellen van [eiser], acht de kantonrechter genoegzame gronden aanwezig om de door [eiser] gevorderde verhoogde dwangsom toe te wijzen, waarbij deze echter wordt beperkt tot € 500, voor iedere dag dat Vion in gebreke blijft te voldoen aan de veroordeling.

3.14 Vion zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden verwezen.

4. DE BESLISSING

De kantonrechter:

In de hoofdzaak en in het incident:

Verklaart voor recht dat het op 5 juli 2007 aan [eiser] gegeven ontslag nietig is.

Veroordeelt Vion om [eiser] binnen 24 uur na betekening van dit vonnis toe te laten tot zijn arbeid onder verbeurte van een dwangsom van € 500, per dag of gedeelte van de dag dat Vion in gebreke blijft hieraan te voldoen.

Veroordeelt Vion om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te voldoen het basissalaris van bruto

€ 1.517,00, de functionele toeslag van € 202,96 en de persoonlijke toeslag van € 93,20 per vier weken, alsmede te vermeerderen met eventuele CAOverhogingen en met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf 5 juli 2007 tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd, een en ander onder aftrek van het door Vion aan [eiser] betaalde salaris over genoemde periode.

Veroordeelt Vion in de kosten van het geding aan de zijde van [eiser] tot aan deze uitspraak begroot op € 633,31, waarin begrepen een bedrag van € 350, als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met BTW belast).

Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Wijst af het anders en meer gevorderde.

Aldus gewezen door mr. M.H.Kobussen, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 mei 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.

 

Arbeidsrecht – BC6680: Ontslag op staande voet

RECHTBANK UTRECHT

Sector kanton

Locatie Amersfoort

zaaknummer: 524581/AV EXPL 0774 BA

kort geding vonnis d.d. 26 juni 2007

inzake

NAAM EISENDE PARTIJ],

[woonplaats eisende partij],

verder ook te noemen: [naam eisende partij],

eisende partij,

gemachtigde: mr. A.W.P. Marsman, advocaat te ‘sGravenhage,

tegen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

MICKEY’S 102 B.V.,

kantoorhoudende te Amersfoort,

verder ook te noemen: Mickey’s,

gedaagde partij,

gemachtigde: mr. L.M. Welschenvan der Hoek, advocaat te Amersfoort.

Verloop van de procedure

[naam eisende partij] heeft Mickey’s in kort geding doen dagvaarden.

De zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2007. Daarvan is aantekening gehouden.

Hierna is uitspraak bepaald.

Motivering

De feiten

1.1. [naam eisende partij] is per 10 december 2001 in dienst getreden van (de rechtsvoorganger van) Mickey’s en vervulde laatstelijk de functie van leidster kinderdagverblijf op de vestiging “Orlando” van Mickey’s in Soest. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Branche Kinderopvang Nederland van toepassing.

1.2. Mickey’s heeft ten aanzien van haar medewerkers een aantal regels vastgesteld in het “Handboek arbeidsvoorwaarden Mickey’s medewerkers” en in het “Voedingsbeleid Mickey’s kinderdagverblijven”. In het Voedingsbeleid is ten aanzien van hygiëne onder meer bepaald: “Leidsters dragen bij voorkeur geen hand en armsieraden. Zichtbare piercings zijn uit en tatoeages bedekt.”

1.3. Mickey’s heeft onder haar medewerkers een memo verspreid met als onderwerp “representativiteit en uitstraling”. Ten aanzien van uiterlijke verzorging is daarin onder meer bepaald:

“Piercings op zichtbare plaatsen (neus, tong, lip etc.) gaan op het werk uit. Het is niet alleen een beter representatief plaatje, maar ook veiliger en hygiënischer. Veiligheid en hygiëne moeten altijd voorop staan. Het kan dus ook zo zijn dat je sieraden (ringen, horloges, grote oorbellen) af moet doen ivm de hygiëne.

Tatoeages op zichtbare plaatsen (arm, schouder etc.) worden afgeplakt.

Mickey’s verwacht van haar werknemers een bepaalde uitstraling en representativiteit. Mickey’s wil graag ergens voor staan. Mickey’s staat voor goede kinderopvang met professionele, gemotiveerde medewerkers.”

1.4. Bij brief van 3 april 2007 schrijft Mickey’s aan [naam eisende partij]:

“In teamvergadering d.d. 13 maart jl. is uitgelegd dat het volgens het beleid van Mickey’s niet is toegestaan om piercings te dragen en dat tattoo’s niet zichtbaar mogen zijn. Er is uitgelegd dat we onder piercings verstaan, alles meer dan 1 oorbel per oor.

Op vrijdag 23 maart jl. ben je (…) wederom erop gewezen dat het niet is toegestaan om meerdere oorbellen te dragen.

1.5. Op 15 mei 2007 heeft tussen [naam eisende partij] enerzijds en haar leidinggevende en haar manager anderzijds een POP en functioneringsgesprek plaatsgevonden. Daarbij is [naam eisende partij] er (onder meer) op aangesproken dat zij opnieuw was gezien met meerdere oorbellen per oor. Ook tijdens het gesprek had [naam eisende partij] drie oorbellen per oor in. [naam eisende partij] heeft het gesprek geëmotioneerd verlaten en is naar huis gegaan.

1.6. Tijdens een gesprek op 16 mei 2007 heeft Mickey’s de arbeidsovereenkomst met [naam eisende partij] met onmiddellijke ingang opgezegd wegens een dringende reden. Bij brief van dezelfde datum heeft Mickey’s het ontslag op staande voet schriftelijk bevestigd:

“U bent in het verleden diverse malen zowel schriftelijk als mondeling door Mickey’s Kinderopvang gewaarschuwd vanwege het overtreden van regels en procedures bij Mickey’s. Ik wijs in dit verband met name op het feit dat u hardnekkig weigert te voldoen aan het redelijke bevel van Mickey’s niet meer dan één piercing te dragen. (…) Keer op keer hebben zij ook uitleg gegeven waarom bij Mickey’s voor dit beleid is gekozen, namelijk omdat het dragen van piercings in strijd is met het binnen Mickey’s geldende voedings en hygiënebeleid.

Voorts wordt in de brief aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegd dat [naam eisende partij] tijdens werktijd binnen het hek heeft gerookt, dat [naam eisende partij] in strijd met de voorschriften haar eigen kind naar de groep heeft meegenomen, dat de polstatoeage van [naam eisende partij] zichtbaar was geweest en dat [naam eisende partij] na het POP en functioneringsgesprek naar huis is gegaan:

“Uw vertrek op 15 mei 2007 en dan met name het onvermeld laten van uw vertrek bij uw leidinggevende geeft blijk van grove nalatigheid uwerzijds. Mickey’s acht uw gedragingen uiterst onacceptabel. Door uw handelen en nalaten is een zodanig onhoudbare situatie ontstaan dat van Mickey’s niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren en heeft u Mickey’s een dringende reden gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld te beëindigen.”

1.7. Bij brief van 22 mei 2007 heeft [naam eisende partij] een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van het ontslag op staande voet en op doorbetaling van haar salaris.

De vordering en het verweer

2.1. [naam eisende partij] vordert in dit kort geding veroordeling van Mickey’s om haar binnen twaalf uur na betekening van dit vonnis toe te laten tot haar werk, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250, per (gedeelte van een) dag, en om aan haar vanaf 16 mei 2007 het verschuldigde salaris te betalen, vermeerderd met de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW.

[naam eisende partij] voert ter ondersteuning van haar vordering kort gezegd aan dat zich geen dringende reden heeft voorgedaan die opzegging van de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang rechtvaardigt en dat het haar verleende ontslag op staande voet daarom vernietigbaar is.

2.2. Mickey’s voert verweer. Zij voert aan dat zij in de regio bekend staat als een kwalitatief goede kinderopvangorganisatie en dat zij in verband daarmee hoge eisen stelt aan haar medewerkers met betrekking tot onder meer hygiëne en representativiteit. Tijdens het op 15 mei 2007 gevoerde gesprek is [naam eisende partij] er op aangesproken dat zij, ondanks het verbod hierop, voor de zoveelste keer was gezien met meerdere oorbellen in het oor. Ook tijdens dat gesprek was [naam eisende partij] op recalcitrante wijze aanwezig met drie oorbellen per oor en was bovendien, in strijd met de regels, de polstatoeage van [naam eisende partij] zichtbaar. Daarop aangesproken heeft [naam eisende partij] het gesprek verlaten en is zij naar huis gegaan, daarmee haar collegaleidster alleen latend met 14 kinderen. Het zonder mededeling aan haar leidinggevende overlaten van de groep aan slechts één leidster, zo voert Mickey’s aan, is in strijd met de regels en betekent een grove nalatigheid en vormde voor Mickey’s directe aanleiding om de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen.

De beoordeling van het geschil

3.1. Beoordeeld dient te worden of al dan niet aannemelijk is dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat het ontslag op staande voet vernietigbaar is. Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende.

3.2. Directe aanleiding voor Mickey’s voor het ontslag op staande voet (de welbekende druppel) was het vertrek van [naam eisende partij] op 15 mei 2007. Mickey’s heeft zich op het standpunt gesteld dat het onvergeeflijk was dat [naam eisende partij] de aan haar zorg toevertrouwde groep kinderen achterliet en naar huis is gegaan zonder dat te melden bij haar leidinggevende.

Naar het oordeel van de kantonrechter moet echter in de eerste plaats in aanmerking worden genomen dat Mickey’s niet heeft betwist dat [naam eisende partij] haar vertrek in ieder geval heeft gemeld bij haar collegaleidinggevende en dat [naam eisende partij] reeds korte tijd nadat zij naar huis was gegaan (binnen een uur) per telefoon en per email spijt heeft betuigd van haar vertrek en heeft aangeboden weer aan het werk te gaan.

Voorts neemt de kantonrechter in aanmerking dat [naam eisende partij] eerst is weggegaan nadat de emoties tijdens het POP en functioneringsgesprek hoog waren opgelopen naar aanleiding van het geschil tussen partijen over het dragen van oorbellen. Partijen zijn het er op zichzelf over eens dat het wederom dragen van drie oorbellen per oor in zeer belangrijke mate heeft bijgedragen aan het oordeel van Mickey’s dat er sprake was van een dringende reden voor ontslag op staande voet. Met betrekking tot dat geschil over de oorbellen overweegt de kantonrechter het volgende.

3.3. Er van uitgaande dat één oorbel per oor niet kan worden aangemerkt als een piercing als bedoeld in het Voedingsbesluit, welk standpunt ook Mickey’s huldigt blijkens haar hiervoor geciteerde brief van 3 april 2007, is het dragen van één oorbel per oor in ieder geval niet in strijd met de in dat besluit gestelde hygiëneeisen, althans niet in het algemeen. Dat het dragen van meer dan één oorbel per oor wel in strijd zou zijn met die eisen is gesteld noch gebleken en is ook niet aannemelijk.

Uit het beleid van Mickey’s ten aanzien van representativiteit, zoals vastgelegd in de memo “representativiteit en uitstraling” volgt op zichzelf ook niet dat het dragen van oorbellen niet geoorloofd is. In de memo wordt immers slechts het dragen van piercings verboden. Dat één oorbel per oor niet als piercing wordt gezien en elke volgende wel, volgt niet uit de beleidsmemo maar is een nadere invulling van Mickey’s van dat beleid, blijkens de brief van 3 april 2007 kennelijk toegesneden op [naam eisende partij].

3.4. Het dragen van drie oorbellen per oor op de wijze zoals [naam eisende partij] dat pleegt te doen en zoals zij dat ook ter zitting heeft gedaan is naar het oordeel van de kantonrechter, mede gelet op de aard van het werk en de desbetreffende branche, naar maatschappelijke opvattingen op zichzelf niet ongewoon of ongepast. Daar komt bij dat Mickey’s niet heeft betwist dat [naam eisende partij] vanaf haar indiensttreding altijd al drie oorbellen per oor heeft gedragen en dat zij die zelfs tijdens haar sollicitatiegesprek in 2001 in had. Dat heeft nooit, althans niet tot begin dit jaar, tot bezwaren van Mickey’s geleid. Gelet op een en ander kan naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter door Mickey’s niet van [naam eisende partij] worden geëist dat zij het dragen van meerdere oorbellen tijdens werktijd staakt, in ieder geval niet nu daarvoor geen objectieve rechtvaardiging is te vinden in de beleidsregels van Mickey’s. Het belang van [naam eisende partij] om zich te kleden zoals zij dat wenst prevaleert derhalve. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking, zoals [naam eisende partij] heeft aangevoerd, dat gesteld noch gebleken dat ouders van kinderen die bij Mickey’s verblijven ooit tegenover Mickey’s klachten hebben geuit over het uiterlijk van [naam eisende partij].

3.5. Gelet op het hiervoor overwogene heeft Mickey’s zich naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter ten onrechte op het standpunt gesteld dat zij van [naam eisende partij] mocht verlangen niet meer dan één oorbel per oor te dragen. De omstandigheid dat [naam eisende partij] overmand door emoties het op 15 mei 2007 gevoerde gesprek heeft verlaten en naar huis is gegaan is in dat licht bezien dan ook in belangrijke mate Mickey’s, althans niet alleen [naam eisende partij], aan te rekenen.

3.6. Met betrekking tot de overige in de brief van 16 mei 2007 genoemde redenen voor het ontslag op staande voet, die echter naar aannemelijk is slechts zijdelings daarbij een rol hebben gespeeld, overweegt de kantonrechter het volgende.

[naam eisende partij] heeft uitdrukkelijk en gemotiveerd betwist dat zij zonder toestemming van haar leidinggevende haar eigen kind heeft meegenomen naar de groep. Volgens [naam eisende partij] staat Mickey’s het in uitzonderingssituaties, waarvan in het onderhavige geval sprake was, werknemers toe om eigen kinderen meer te nemen en had zij in het onderhavige geval, wel degelijk toestemming van haar leidinggevende.

Het [naam eisende partij] verweten incident waarbij [naam eisende partij] in strijd met de voorschriften binnen het hek van de buitenplaats van het kinderdagverblijf een sigaret heeft gerookt heeft geruime tijd vóór het ontslag op staande voet plaatsgevonden en is destijds afgedaan met een waarschuwing.

Mickey’s heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist dat [naam eisende partij] haar polstatoeage altijd bedekte wanneer zij aan het werk was. Alleen tijdens het gesprek op 15 mei 2007, toen de irritaties aan beide zijden reeds waren opgelopen en [naam eisende partij] kennelijk een statement heeft willen maken, heeft [naam eisende partij] de tatoeage onbedekt gelaten. Maar Mickey’s heeft niet betwist dat [naam eisende partij] ten aanzien van haar tatoeage (bijna) altijd de memo representativiteit en uitstraling tijdens haar werk heeft nageleefd.

3.7. Gelet op het hiervoor overwogene is aannemelijk dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat de [naam eisende partij] verweten feiten, afzonderlijk dan wel in onderlinge samenhang bezien, onvoldoende grond vormen voor het ontslag op staande voet en dat het ontslag daarom vernietigbaar is. De vordering is derhalve toewijsbaar. De dwangsom zal worden bepaald als hierna vermeld. Ook de vordering tot betaling van de wettelijke verhoging, waartegen geen specifiek verweer is gevoerd, kan worden toegewezen.

3.8. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Mickey’s in de kosten van de procedure worden veroordeeld.

Beslissing

De kantonrechter:

geeft de volgende onmiddellijke voorziening:

veroordeelt Mickey’s om [naam eisende partij] binnen twaalf uur na betekening van dit vonnis toe te laten tot het werk op basis van de per 16 mei 2007 tussen partijen geldende voorwaarden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 200, per (gedeelte van een) dag;

veroordeelt Mickey’s om aan [naam eisende partij] het overeengekomen salaris vanaf 16 mei 2007 te betalen, vermeerderd met de wettelijke verhoging als bepaald in artikel 7:625 BW;

veroordeelt Mickey’s tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [naam eisende partij], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 590,31, waarin begrepen € 400, aan salaris gemachtigde;

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. T. Dompeling, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2007.