Advocatenperikelen – bestuurdersaansprakelijkheid

Twee advocaten hebben een maatschap, waarbij één zijn praktijk staakt. De helft van de huur blijft onbetaald en de advocaat die zijn praktijk heeft voortgezet vraagt faillissement aan. De jaarrekening blijkt vier maanden te laat te zijn gepubliceerd. Op 12 februari 2016 oordeelde de Hoge Raad dat de wetenschap van feiten nog niet tot onbehoorlijke taakvervulling hoeft te leiden, wanneer niet vast staat dat de bestuurder in verband daarvan ook actie had moeten nemen.

Twee advocaten hebben hun praktijk elk ondergebracht in een besloten vennootschap (BV). Beide BV’s waren een maatschap aangegaan, waarbij elk een eigen praktijk zouden blijven uitoefenen en de kosten zouden delen. Om de maatschap te huisvesten waren de advocaten met een derde een huurovereenkomst aangegaan. Die maatschap werd een jaar later beëindigd. Eén advocaat stopte met zijn praktijk. De andere advocaat richtte een nieuwe BV op, waarin hij zijn praktijk voortzette. Hij deed dat in het zelfde bedrijfspand en gebruikte de helft van de aanvankelijk gehuurde bedrijfsruimte en betaalde de verhuurder de helft van de huurprijs die de verhuurder met de maatschap was overeengekomen.

Er komt een huurgeschil en de BV van de advocaat wordt door de kantonrechter veroordeeld tot voldoening van de volledige huursom. Niet lang daarna vraagt de advocaat faillissement van zijn eigen BV aan.

De curator was van mening dat de advocaat zijn taak als bestuurder onbehoorlijk had vervuld, omdat hij zijn jaarrekening over 2008 vier maanden te laat had gedeponeerd. Volgens de curator is er sprake van een vermoeden dat deze onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement is.

De advocaat is het daar niet mee eens en voert aan dat het uitblijven van de omzet van de maat die zijn advocatenpraktijk is gestaakt en dat daardoor het betalen van de helft van de huur is gestaakt, belangrijke oorzaken van het faillissement zijn.

Het Hof oordeelt, dat het te laat publiceren van de jaarrekening geen onbelangrijk verzuim is en dat de advocaat niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een andere oorzaak van het faillissement is. Daarbij weegt zij mee, dat de advocaat op de hoogte was van de financiële situatie van zijn maat en dat bovendien de inkomsten van beide advocatenpraktijken op dezelfde rekening binnen kwamen.

De Hoge Raad zet een streep door de uitspraak van het Hof. Volgens hem brengt het tekort op de betaalrekening en het zicht op de financiën van de andere maat nog niet met zich mee, dat daaruit volgt dat de advocaat ook actie had moeten nemen. Volgens de Hoge Raad is daarmee het standpunt niet weerlegd dat eiser heeft gehandeld zoals geen redelijk denkend bestuurder onder dezelfde omstandigheden zou hebben gehandeld. Hij overweegt daarbij dat het hof niet heeft vastgesteld dat eiser niet in redelijkheid in de procedure tegen de verhuurder het standpunt heeft kunnen innemen dat zijn praktijkvennootschap voor slechts de helft van huurprijs aansprakelijk was.

Lees hier de hele uitspraak.