Uitspraak 1 december 2008: Strafontslag klokkenluider
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/4158 AW
Uitspraak van de voorzieningenrechter
in de zaak tussen:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. V.S.M. Sturkenboom, werkzaam bij het JuristenTeam te Groningen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde: mr. R.C.D. van der Linde, arbeidsjurist bij verweerders Dienst Werk en Inkomen (DWI).
1. Procesverloop
Verzoeker heeft op 22 oktober 2008 een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek hangt samen met het door verzoeker ingediende bezwaarschrift van 12 oktober 2008 tegen het besluit van verweerder van 25 september 2008 (hierna: het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter (hierna ook: de rechter) heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 november 2008.
Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Feiten
2.1.1. Verzoeker is sinds 2004 in vaste dienst werkzaam als re-integratieconsulent bij Werkbedrijf de Herstelling binnen het team Herstelling uitvoering 1.
De Herstelling is in 2006 opgegaan in en deel gaan uitmaken van de DWI.
Voor zijn werkzaamheden maakt verzoeker gebruik van een dienstauto. Het werkverkeer bestaat uit onder meer het bezoeken van de fortenlocaties.
De dienstauto van verzoeker is vanaf 17 september 2007 voorzien van een blackbox teneinde op eenvoudige wijze de privé- en werkkilometers te kunnen registreren.
2.1.2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder verzoeker met onmiddellijke ingang onvoorwaardelijk ontslag opgelegd op grond van artikel 1003, eerste lid, aanhef en onder f, van het Ambtenarenreglement Amsterdam (ARA). Verweerder is van mening dat verzoeker zowel de Belastingdienst als de DWI heeft opgelicht dan wel heeft proberen op te lichten. Verzoeker heeft er blijk van gegeven niet open, transparant en integer te zijn. De straf van onvoorwaardelijk ontslag is gerechtvaardigd en zonder meer passend vanwege de frauduleuze en niet-integere handelingen van verzoeker, aldus verweerder. Volgens verweerder is uit en na onderzoek gebleken dat verzoeker:
– heeft getracht niet gewerkte tijd als werktijd te (laten) registreren;
– in strijd met de regels de dienstauto (bovenmatig) privé heeft gebruikt, waardoor sprake is van misbruik van diensteigendommen;
– bewust onjuist gegevens in de blackbox administratie heeft ingevoerd, zodat werd verbloemd dat hij meer dan 500 privé-kilometers reed;
– de DWI schade heeft berokkend doordat de benzinekosten van zijn privé-kilometers ten laste van de DWI zijn gekomen en doordat hij veelvuldig de dienstauto privé heeft gebruikt, waardoor de auto en de auto-onderdelen versneld aan slijtage onderhevig zijn geweest, waarbij ook de restwaarde van de auto is verminderd;
– de dienstauto ook tijdens ziekte (fors) privé heeft gebruikt, op basis waarvan het vermoeden aanwezig is dat sprake is van ongeoorloofd verzuim;
– de tankpas van de DWI heeft gebruikt om diesel voor zijn privé-auto aan te schaffen, waarbij tevens wordt opgemerkt dat verzoeker aanzienlijke hoeveelheden ruitenvloeistof en olie met de tankpas heeft aangeschaft.
2.2. Standpunt van verzoeker
Verzoeker heeft betwist dat er sprake is van plichtsverzuim en heeft aangevoerd dat er onvoldoende gegevens voorhanden zijn om die conclusie te staven. Verzoeker heeft voorts aangevoerd dat het strafontslag als onevenredig moet worden aangemerkt. Verder heeft verzoeker naar voren gebracht dat de zaken die hem door verweerder worden tegengeworpen nooit op een reguliere wijze binnen het werk ter sprake zijn gebracht en dat dit ook niet met hem is besproken. Van opzet aan de kant van verzoeker is naar zijn zeggen geen sprake geweest. Voorts heeft verzoeker zich op het standpunt gesteld dat hij als een klokkenluider tewerk is gegaan en daaropvolgend ten onrechte door verweerder is bestraft.
2.3. Het wettelijk kader
2.3.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter van de rechtbank op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van verzoeker dat onverwijld een voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang. Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en is dit niet bindend voor de beslissing in de bodemprocedure.
2.3.2. Ingevolge artikel 204 van het ARA dient de ambtenaar de hem gegeven voorschriften op te volgen en in het algemeen alles te doen of na te laten dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
2.3.3. Ingevolge artikel 1001 van het ARA kunnen burgemeester en wethouders de ambtenaar straffen, indien hij in strijd met het bepaalde in artikel 204 handelt of nalaat te handelen en zich deswege schuldig maakt aan plichtsverzuim.
2.3.4. Ingevolge artikel 1003, eerste lid, aanhef en onder f, van het ARA is ontslag één van de straffen die de ambtenaar opgelegd kan krijgen. Ingevolge het derde lid van dit artikel – voor zover van belang – kan het ontslag ingaan op de dag volgende op die, waarop de grond voor het ontslag voor het eerst aanwezig was.
2.4. Overwegingen van de rechter
2.4.1. De rechter stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie in het ambtenarenrecht ten aanzien van een geval als het onderhavige geldt dat op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens aannemelijk moet zijn geworden dat de desbetreffende ambtenaar zich aan de verweten gedragingen heeft schuldig gemaakt.
2.4.2. Verweerder heeft gesteld te vermoeden dat sprake is geweest van ongeoorloofd verzuim door verzoeker. Een vermoeden is echter onvoldoende om de conclusie van plichtsverzuim te staven. De rechter gaat er daarom van uit dat in dit opzicht van plichtsverzuim geen sprake is.
2.4.3. De rechter volgt verweerder wel in diens standpunt dat de gedingstukken voldoende grondslag bieden voor de conclusie dat van plichtsverzuim sprake is. De rechter is dan ook van oordeel dat verweerder bevoegd was tot het opleggen van een disciplinaire sanctie.
2.4.4. Aan de orde is vervolgens of naar voorlopig oordeel bij het bepalen van de sanctie is gebleven binnen de grenzen van het evenredigheidsbeginsel. Daarbij is allereerst van belang de ernst van het plichtsverzuim.
2.4.5. Verweerder meent dat sprake is van zeer ernstig plichtsverzuim, en heeft daarbij termen als “frauduleus” en “oplichting” gebruikt. Verweerder is daarbij uitgegaan van opzettelijk handelen. Ook heeft verweerder verwezen naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 10 januari 2008 (LJN: BC2391).
Naar voorlopig oordeel houdt de verwijzing naar de uitspraak van de CRvB geen stand. In die zaak was, anders dan in casu, sprake van een eerdere sanctieoplegging aan de betrokken ambtenaar.
Met betrekking tot de door verweerder gehanteerde kwalificatie “zeer ernstig plichtsverzuim” overweegt de rechter verder als volgt.
2.5. Het registreren van niet gewerkte tijd als werktijd
2.5.1. Het dossier bevat geen exacte verslaglegging op dit punt. Met name is daarin niet een verklaring aangetroffen van [persoon 1], de secretaresse tegenover wie verzoeker op 4 januari 2008 zou hebben verklaard dat hij op 27 en 31 december 2007 heeft gewerkt. Door het ontbreken van een (ondertekende) verklaring van [persoon 1] is niet komen vast te staan wat verzoeker precies is gevraagd en wat verzoeker tegen haar heeft gezegd. Dit klemt te meer omdat verzoeker heeft gesteld dat hij dacht dat hij het verlof niet hoefde op te geven omdat het zou gaan om zogenoemde klemdagen. Verzoeker heeft ook direct, tijdens het eerste verantwoordingsgesprek waarin is gesproken over verlofdagen – het betreft hier het tweede interview met verzoeker op 10 april 2008 – verteld dat hij op 27 en 31 december 2007 niet heeft gewerkt, maar dat het erg onduidelijk was of men al dan niet vrij had.
2.5.2. Verzoeker heeft daaraan nog toegevoegd van mening te zijn dat hij geen verantwoording hoeft af te leggen aan de secretaresse. Ter zitting heeft verzoeker bovendien aangevoerd dat het opgaan van de Herstelling in de DWI in 2006 tot veel onduidelijkheid heeft geleid. Deze stelling vindt steun in de stukken, getuige de gang van zaken rond de ‘vijf hoofdzonden’.
In dat licht kan bepaald niet op voorhand worden uitgesloten dat ten aanzien van het niet opgeven van de verlofuren misverstanden enige rol hebben gespeeld.
2.6. Het bovenmatige privégebruik van de dienstauto
2.6.1. Verweerder ging in de onderhavige procedure aanvankelijk uit van de norm dat er in het geheel niet privé mocht worden gereden met de ter beschikking gestelde dienstauto’s. De rechter stelt vast dat verweerder dit standpunt in een later stadium heeft gewijzigd. Ook is gebleken dat verzoeker de verklaringen ten aanzien van het privégebruik van de auto, anders dan waar verweerder oorspronkelijk vanuit ging, nimmer heeft ondertekend.
Verweerder is uiteindelijk uitgegaan van de door de Belastingdienst gestelde grens van 500 privé-kilometers per jaar.
2.6.2. Verweerder is er voorts van uitgegaan dat er op 10 november 2007 in een werkoverleg aandacht is besteed aan het vertrek van een collega. In het werkoverleg zou de toenmalige directeur van de Herstelling, [per[persoon 2] (hierna: [persoon 2]), hebben medegedeeld waarom de betreffende collega is vertrokken. Dit zou verband houden met misbruik van de dienstauto en onjuiste registratie van gereden kilometers. Verzoeker heeft op dit punt gesteld dat nooit duidelijk is geworden waarom de betreffende ex-collega is weggegaan. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting vervolgens uitdrukkelijk erkend dat dit niet duidelijk is en dat zelfs niet duidelijk is op welke wijze de ex-collega de DWI heeft verlaten. Of dit met een gevraagd of een ongevraagd (straf)ontslag is gebeurd is onduidelijk. Ook in dit opzicht lijkt van een duidelijke normstelling door de werkgever dus geen sprake te zijn geweest.
2.6.3. De rechter merkt met betrekking tot het opgeven van privé-kilometers als dienstkilometers voorts op dat uit de dossierstukken niet blijkt in hoeverre er sprake is van opzet dan wel van schuld, nalatigheid of nonchalance. Daarbij merkt de rechter nog op dat verzoeker heeft gesteld ook regelmatig dienstkilometers te hebben gemaakt met de privéauto.
2.6.4. Verweerder heeft bij het bestreden besluit voorts overwogen dat verzoeker met de tankpas van de DWI een opmerkelijke hoeveelheid ruitensproeiervloeistof heeft gekocht. Blijkens de motivering van verweerder betreft het hier niet de kern van de zaak, maar ook hiervan is niet duidelijk of hier van laakbare opzet dan wel van schuld, nonchalance of achteloosheid sprake was.
2.7. Voor het overige
2.7.1. Verzoeker heeft naar voren gebracht dat hij heeft getracht als klokkenluider te opereren en dat hij daar nu het slachtoffer van dreigt te worden. Verzoeker heeft binnen de Herstelling een integriteitmelding gedaan van onzorgvuldig handelen door [persoon 2]. Dit onzorgvuldig handelen betrof volgens verzoeker het onder de algemene mappen plaatsen van persoonlijke dossiers van medewerkers. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat de DWI direct na zijn melding een onderzoek naar hem heeft ingesteld.
2.7.2. De rechter ziet voor een direct verband tussen beide onderzoeken geen aanleiding, aangezien onderhavig onderzoek naar de gedragingen van verzoeker al in januari 2008 van start is gegaan, naar aanleiding van de melding van Verkaik. Dat laat echter onverlet dat de melding door [persoon 2] ook een rol heeft gespeeld in het onderzoek.
2.7.3. Ter zitting heeft verweerders gemachtigde verklaard dat inderdaad sprake was van het plaatsen van persoonsgegevens door [persoon 2] op een openbare plek. Hij heeft hieraan toegevoegd dat dit niet juist was en dat [persoon 2] hierop is aangesproken.
2.7.4. Uit de gedingstukken komt dit echter niet naar voren. Uit de stukken blijkt daarentegen wel dat [persoon 2] op 5 maart 2008 een melding heeft gedaan over verzoeker en dat juist verzoeker indringend is aangesproken op de privacybrekende elementen van zijn actie.
Dat ieder verband tussen beide voorvallen ontbreekt is in dat licht niet direct aannemelijk.
2.7.5. Verzoeker heeft zich ter zitting ook nog beroepen op medische/psychische problemen. Blijkens een medische verklaring van de huisarts van 28 mei 2008 die zich bevindt onder de gedingstukken is sprake van een depressie bij verzoeker. Daarmee is echter geen verklaring gegeven voor het handelen van verzoeker. Verzoekers gemachtigde heeft er ter zitting van afgezien een nader stuk over de psychische gesteldheid van verzoeker aan de rechter over te leggen.
De rechter ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat verzoeker, gelet op zijn persoonlijke omstandigheden, het plichtsverzuim niet of verminderd zou dienen te worden toegerekend.
2.8. Conclusie
2.8.1. Gelet op hetgeen onder 2.4.1 tot en met 2.7.5 is overwogen, is het gegeven strafontslag naar voorlopig oordeel onevenredig te achten. Daarbij neemt de rechter ook nog in aanmerking dat verzoeker altijd naar behoren heeft gefunctioneerd. Weliswaar bevinden zich in het dossier geen verslagen van functionerings- of beoordelingsgesprekken, maar uit de overgelegde brief en e-mail van [persoon 3] van respectievelijk 12 januari en 14 oktober 2005 volgt dat verzoeker goed heeft gefunctioneerd en dat hij goede resultaten heeft geboekt. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder het goede functioneren van verzoeker uitdrukkelijk onweersproken gelaten.
2.8.2. Dat leidt tot de conclusie dat naar verwachting het bestreden besluit in bezwaar niet gehandhaafd zal kunnen worden, en dat er met name onvoldoende grond is om het dienstverband met verzoeker definitief te verbreken.
2.8.3. De rechter ziet aanleiding het bestreden besluit met ingang van 22 oktober 2008 – de datum waarop het verzoekschrift van verzoeker door de rechtbank is ontvangen – te schorsen tot zes weken na de bekendmaking van de te nemen beslissing op bezwaar.
2.8.4. De rechter ziet voorts aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten, begroot op een bedrag van € 644,00 en om te bepalen dat het door verzoeker betaalde griffierecht aan hem dient te worden vergoed.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
– wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
– schorst het bestreden besluit van 25 september 2008 met ingang van 22 oktober 2008 tot zes weken nadat de beslissing op het bezwaar van verzoeker aan hem is bekendgemaakt;
– veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker, begroot op € 644,00 (zegge: zeshonderd vierenveertig euro), te betalen door de gemeente Amsterdam aan verzoeker;
– bepaalt dat de gemeente Amsterdam het voor het verzoek gestorte griffierecht van € 145,00 aan verzoeker vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 1 december 2008 door mr. H.J. Tijselink, voorzieningenrechter,
in tegenwoordigheid van mr. S. van der Eijk, griffier,
en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.