Kabinet en regio Groningen trekken 2,5 miljoen uit

Kabinet en regio Groningen trekken 2,5 miljoen uit voor ontslagen werknemers Aldel

PERSBERICHT MinSZW 7 feb 2014 | Het kabinet en regionale sleutelfiguren in Groningen trekken gezamenlijk 2,5 miljoen euro uit om de 600 ontslagen werknemers van Aldel en haar toeleveranciers zo snel en goed mogelijk aan nieuw werk te helpen. Zij hebben hiervoor het actieplan “Investeren in perspectief” opgesteld. Het kabinet draagt hier één miljoen euro aan bij. Minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft dit vandaag in een brief aan de Tweede Kamer bekend gemaakt.

Onderdeel van het actieplan is een mobiliteitscentrum waar medewerkers van de gemeente Delfzijl en UWV klaar staan om de ontslagen medewerkers van Aldel te ondersteunen zo snel en goed mogelijk naar nieuw werk te begeleiden. Dat kan binnen de eigen regio zijn, maar ook – zo nodig met behulp van omscholing – in een andere regio of over de grens in Duitsland. Bij eerdere faillissementen van Zalco en Termphos is gebleken dat een soortgelijke aanpak goed werkt. Daarnaast heeft het kabinet met de betrokken partijen afspraken gemaakt om de werkgelegenheid, zowel binnen als buiten de regio te bevorderen.

Minister Asscher roept de betrokken partijen op tevens gebruik te maken van bestaande middelen zoals het indienen van een sectorplan bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het plan van de werkgroep “versterking chemiecluster Eemsdelta” vormt de basis voor een mogelijk in te dienen sectorplan. Het kabinet financiert de helft van sectorplannen die bijdragen aan werk of het behoud van werk. Vanaf 1 april 2014 kunnen weer aanvragen worden ingediend. Daarnaast kunnen partijen gebruikmaken van maatregelen die in andere sectorplannen zijn afgesproken. Zo heeft de procesindustrie een tekort aan mensen en liggen daar volop kansen op werk.

Het faillissement van aluminiumproducent Aldel en het –vooralsnog– uitblijven van een doorstart heeft grote gevolgen voor de kwetsbare werkgelegenheid in Noordoost-Groningen. De werkloosheid is met dertien procent relatief hoog in de regio.

Geen verbeterkans voor ambtenaar met alcoholprobleem

CRvB 30 oktober 2014 | Alcohol gebruik en werk zijn niet te combineren. Dat ondervond ook een brugwachter in Noord-Holland. De brugwachter was al een aantal malen niet (op tijd) op zijn dienst verschenen, omdat hij de avond daarvoor veel alcohol had gedronken. De Centrale Raad van Beroep was van oordeel dat de brugwachter geen gelegenheid meer hoefde te worden gegeven om te verbeteren.

De Raad, de hoogste rechtsprekende instantie, kwam tot dat oordeel. Hij vond dat de brugwachter had moeten beseffen dat het onder werktijd drinken van alcohol, waardoor hij niet meer in staat was zijn werkzaamheden te verrichten, ontoelaatbaar was. Zeker gezien de eerder gegeven berisping.

 


De uitspraak

13/2078 AW
Datum uitspraak: 30 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
4 maart 2013, 11/4082 AW (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.H. Busker, ing. D. Jabar en drs. J.J. van den Burg. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. S.C. van Bunnik, advocaat.
OVERWEGINGEN
1.1.
Betrokkene was sinds 1998 werkzaam bij de provincie Noord-Holland als bedienaar kunstwerken (brugwachter).
Op 30 maart 2010 heeft appellant het voornemen geuit betrokkene de disciplinaire straf van een schriftelijke berisping op te leggen wegens plichtsverzuim, bestaande uit het ongeoorloofd afwezig zijn op 9 januari, 10 februari en 13 maart 2010. Daarbij is tevens kenbaar gemaakt dat appellant zich zal beraden op het opleggen van een andere gepaste disciplinaire straf, mogelijk ontslag, indien betrokkene nogmaals niet op het werk verschijnt terwijl hij wel is ingeroosterd. Betrokkene heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om zijn zienswijze op dit voornemen kenbaar te maken. Bij besluit van 18 mei 2010 heeft appellant, overeenkomstig het voornemen en onder overneming van de daarin opgenomen overwegingen, betrokkene de schriftelijke berisping opgelegd.
1.2.
Op 8 juni 2010 heeft de politie bij toeval tijdens het surveilleren betrokkene in een beschonken toestand aangetroffen, liggend op de trap buiten het brugwachterskantoortje. De politie heeft vervolgens een alcoholtest bij betrokkene afgenomen. Daarin is een promillage van ver boven 1,3 geconstateerd. Omdat het volgens de politie niet meer verantwoord was dat betrokkene de brug zou blijven bedienen, is hij zo snel mogelijk vervangen. Op 14 juni 2010 heeft de HRM-adviseur en betrokkenes leidinggevende met betrokkene over dit voorval gesproken. Betrokkene heeft toen erkend dat hij een alcoholprobleem had. Bij besluit van
14 juni 2010 is betrokkene, in verband met een nader onderzoek naar het voorval op
8 juni 2010, met behoud van bezoldiging voor onbepaalde tijd geschorst. Nadat betrokkene met de bedrijfsarts en bedrijfsmaatschappelijk werker had gesproken, heeft hij zich begin juli 2010 bij de Jellinekkliniek onder behandeling gesteld.
1.3.
Op 28 oktober 2010 heeft appellant het voornemen geuit betrokkene, met toepassing van artikel B.9, aanhef en onder h, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies (CAP), ontslag te verlenen wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie anders dan wegens ziekte. Daaraan is met name het voorval op 8 juni 2010 ten grondslag gelegd, maar ook is daarbij betrokken het feit dat kort daarvoor nog de disciplinaire maatregel van een schriftelijke berisping is opgelegd in verband met ongeoorloofde afwezigheid op drie werkdagen. In het voornemen is voorts vermeld dat er voldoende aanleiding was voor disciplinair ontslag, maar dat appellant daarvoor uiteindelijk niet heeft gekozen, gezien de financiële consequenties daarvan voor betrokkene. Betrokkene heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid om zijn zienswijze op dit voornemen kenbaar te maken. Bij besluit van 10 december 2010 is betrokkene overeenkomstig dit voornemen en onder overneming van de daarin opgenomen overwegingen met ingang van 15 januari 2011 ontslag verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie anders dan wegens ziekte. Bij besluit van 24 mei 2011 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 10 december 2010, in afwijking van het advies van de Bezwarencommissie personeelsbesluiten, ongegrond verklaard.

2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat niet ter discussie staat dat betrokkene tekortkomingen had en dat betrokkene, indien hij zich niet zou aanpassen, ongeschikt zou zijn voor zijn functie. Wel is volgens de rechtbank nog in geschil of appellant betrokkene een verbetertraject had dienen aan te bieden alvorens tot het ongeschiktheidsontslag als bedoeld in B.9, aanhef en onder h, van de CAP over te gaan. De rechtbank is van oordeel dat het voorval op 8 juni 2010 weliswaar zeer ernstig was, maar dat het niet van dusdanige aard was dat betrokkene, gezien zijn lange en goede staat van dienst en de hulp die hij heeft ingeroepen om zijn alcoholprobleem te overwinnen, geen mogelijkheid tot verbetering meer behoefde te worden geboden.

3. In hoger beroep heeft appellant, samengevat, betoogd dat sprake is van een bijzonder sprekend geval op grond waarvan het bieden van een verbetertraject niet zinvol is.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.
Aangezien tussen partijen niet in geschil is en ook voor de Raad vaststaat dat betrokkene in zijn functioneren te kort is geschoten, spitst het geschil in hoger beroep zich toe op de vraag of appellant aan betrokkene een verbeterkans had moeten geven alvorens hem ontslag te verlenen wegens ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie anders dan wegens ziekte.

4.2.
Naar vaste rechtspraak is een dergelijk ontslag in het algemeen niet toelaatbaar als de ambtenaar niet op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren (CRvB 18 maart 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL9739). Dit is alleen anders in bijzonder sprekende gevallen, waarin de ambtenaar zodanig blijk heeft gegeven niet over de vereiste eigenschappen, mentaliteit en/of instelling te beschikken dat het geven van een verbeterkans niet zinvol is (CRvB 4 maart 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL6906). Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat zich in dit geval zo’n bijzonder sprekend geval voordoet.

4.2.1.
Hierbij is in aanmerking genomen dat de functie van betrokkene, brugwachter, een solitaire functie is. Er zijn geen collega’s die tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden aanwezig zijn en kunnen ingrijpen als betrokkene niet in staat is zijn functie naar behoren te vervullen. Volgens appellant kan het niet goed uitvoeren van de werkzaamheden als brugwachter tot incidenten en ongevallen leiden, hetgeen de verkeersveiligheid in gevaar kan brengen, en tot een grote hoeveelheid klachten kan leiden, hetgeen nadelig is voor het imago van de provincie.

4.2.2.
Ter zitting heeft betrokkene erkend dat hij op 9 januari, 10 februari en 13 maart 2010 niet dan wel te laat op zijn werk is verschenen, omdat hij de avond daarvoor te veel alcohol had gedronken, waardoor hij zich had verslapen. Toen betrokkene zich over zijn ongeoorloofde afwezigheid op die dagen diende te verantwoorden, heeft hij zijn leidinggevende wel verteld dat hij zich had verslapen, maar niet dat dat een gevolg was van zijn alcoholprobleem. Zijn leidinggevende heeft betrokkene gevraagd in het werkplan op te nemen hoe hij denkt in het vervolg te voorkomen dat hij te laat op het werk verschijnt. Ook toen heeft betrokkene zijn alcoholprobleem niet gemeld. Met het (voornemen tot het) opleggen van de disciplinaire straf van een schriftelijke berisping wegens zijn ongeoorloofde afwezigheid met daarbij de mededeling dat als betrokkene nogmaals niet op het werk verschijnt, disciplinair ontslag tot de mogelijkheden zou behoren, heeft betrokkene kunnen en moeten beseffen dat hij het drinken van (veel) alcohol de avond voor een werkdag achterwege moest laten. Op 8 juni 2010 heeft betrokkene zich schuldig gemaakt aan een gedraging die verder gaat dan het niet verschijnen op het werk vanwege het drinken van (veel) alcohol op de daaraan voorafgaande avond, namelijk het onder werktijd drinken van (veel) alcohol, waardoor hij niet meer in staat was de werkzaamheden te verrichten. Zeker gezien de voorgeschiedenis en in het bijzonder de eerder gegeven berisping, had betrokkene moeten beseffen dat dergelijk gedrag ontoelaatbaar was. Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant zich op het standpunt mocht stellen dat het bieden van een verbeterkans ter zake achterwege kon blijven. Betrokkene heeft zich door zijn gedragingen definitief gediskwalificeerd voor het op betrouwbare wijze vervullen van zijn functie.

4.3.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit alsnog ongegrond verklaren.

5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep

– vernietigt de aangevallen uitspraak;
– verklaart het beroep tegen het besluit van 24 mei 2011 ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door J.Th. Wolleswinkel als voorzitter en C.H. Bangma en
M.T. Boerlage als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2014.

Normering buitengerechtelijke incassokosten

Vanaf 1 juli 2012 worden buitengerechtelijke incassokosten berekend volgens een staffel en zijn ze aan een maximum gebonden. Het doel daarvan is om vooral consumenten en eenmanszaken tegen onredelijk hoge incassokosten te beschermen.

Incasso bij niet-consument

Wanneer de schuldenaar een consument is, zijn partijen voor het vaststellen van de vergoeding voor incassokosten voor geldvorderingen uit overeenkomst gebonden aan deze rekenwijze. Wanneer de schuldenaar geen consument is, maar handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, kan bij overeenkomst van de wettelijke normering van de incassokosten worden afgeweken. Zijn er over de incassokosten geen afspraken gemaakt, dan is de wettelijke regeling over de incassokosten van toepassing.

Staffel

tot en met € 2.500: 15% over de hoofdsom met een minimum van € 40

over het meerdere tot en met € 5.000: 10%

over het meerdere tot en met € 10.000: 5%

over het meerdere tot en met € 200.000: 1%

over het meerdere boven € 200.000: 0,5%

Kabinet: rekening op tijd betalen

Nieuwsbericht Rijksoverheid | 11-11-2011 | 14:57

Schuldeisers mogen straks €40 vragen als minimumvergoeding voor incassokosten bij het te laat betalen van rekeningen. Dat is een van de maatregelen die het kabinet neemt om op tijd betalen af te dwingen.

De ministerraad heeft ingestemd met een wetsvoorstel van minister Opstelten (VenJ).

Het kabinet neemt maatregelen om de lasten voor het bedrijfsleven te verminderen, in het bijzonder voor kleine en middelgrote ondernemingen. Ook volgt Nederland hiermee een Europese richtlijn om betalingsachterstanden te bestrijden.

De volgende maatregelen moeten te late betaling van rekeningen tegengaan:

  • Naast de wettelijke handelsrente mag minimaal €40 in rekening worden gebracht
  • De maximumbetalingstermijn voor handelstransacties tussen ondernemingen wordt 60 dagen.

Betalingstermijn overheid

Alle overheidsinstanties moeten hun facturen binnen 30 dagen betalen. In de praktijk werkt de overheid al sinds 2009 met deze betalingstermijn, maar dat wordt nu wettelijk vastgelegd.

Europese betalingstermijnen

Voor ondernemingen en overheidsinstanties in Nederland en in andere EU-landen zullen dezelfde betaaltermijnen gelden. Ook kan het Nederlandse bedrijfsleven in andere EU-landen dezelfde maatregelen nemen om tijdige betaling van facturen af te dwingen.

Snelle en eenvoudige incasso binnen de Europese Unie

Voor het bedrijfsleven in de Europese lidstaten is een eenvoudige en snelle incasso een uitkomst. Als vorderingen niet kunnen worden geïnd, kan dit – vooral bij kleine en middelgrote bedrijven – tot een faillissement leiden. De kosten van incasso van onbetwiste geldvorderingen zijn in de meeste gevallen onevenredig hoog, waardoor incasso niet zelden onrendabel wordt. De Europese betalingsbevelprocedure wil aan deze bezwaren tegemoet komen.

Het Europese betalingsbevel geldt in burgerlijke en handelszaken met uitzondering van belastingzaken en administratieve zaken, faillissement en sociale zekerheid.

1 3 4 5 6 7 8